ECLI:NL:RBDHA:2024:22843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
NL24.44636 en NL24.44638
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om voorlopige voorziening in asielzaken met betrekking tot overdracht aan Frankrijk

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 november 2024 uitspraak gedaan in de verzoeken om een voorlopige voorziening van drie verzoekers, die asiel aanvragen in Nederland. De verzoekers hebben tegen besluiten van de minister van Asiel en Migratie verzet aangetekend, waarin hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling zijn genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De verzoekers hebben op 13 november 2024 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening, met het doel om niet te worden overgedragen aan Frankrijk, aangezien hun overdracht gepland stond voor 15 november 2024.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verzoeken om voorlopige voorziening moeten worden beoordeeld in het licht van de kans van slagen van het verzet. Hij heeft geconcludeerd dat de verzetten geen redelijke kans van slagen hebben, omdat de argumenten die door de verzoekers zijn aangevoerd al eerder door de rechtbank zijn beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de verzoekers geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben aangedragen die de eerdere oordelen van de rechtbank zouden kunnen ondermijnen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is telefonisch medegedeeld aan de partijen en is op dezelfde dag verzonden. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, conform de bepalingen van de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.44636 en NL24.44638

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[verzoeker 1] , [verzoeker 2] en [verzoeker 3] , verzoekersV-nummers: [v-nummer 1] , [v-nummer 2] en [v-nummer 3] ,

(gemachtigde: mr. R.S. Frickus),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluiten van 3 september 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie (hierna: de minister) de aanvragen van verzoekers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Verzoekers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld [2] . Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. [3]
Bij uitspraken van 9 oktober 2024 (hierna: de bestreden uitspraken) heeft de (voorzieningen)rechter de beroepen van verzoekers ongegrond verklaard en de verzoeken om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraken op het beroep hebben verzoekers verzet ingediend.
Op 11 november 2024 is aan verzoekers kenbaar gemaakt dat zij op 15 november 2024 zullen worden overgedragen aan Frankrijk.
Verzoekers hebben vervolgens op 13 november 2024 om een voorlopige voorziening verzocht met het doel om niet te worden overgedragen en het verzet hier te kunnen afwachten.
De minister heeft op dezelfde dag een reactie ingediend op de verzoeken.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter beoordeelt bij een verzoek om een voorlopige voorziening hangende een procedure of deze procedure een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Nu verzoekers verzet hebben ingediend tegen de uitspraken van 9 oktober 2024, moeten de verzoeken om een voorlopige voorziening worden aangemerkt als verzoeken om een voorlopige voorziening hangende verzet. De voorzieningenrechter zal hierna dan ook beoordelen of de verzetten een redelijke kans van slagen hebben.
3. De voorzieningenrechter kan uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen als onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. [4]
4. Na kennisneming van de stukken en gelet op het feit dat de overdracht van verzoekers aan Frankrijk gepland staat op 15 november 2024, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
De bestreden uitspraken
5. In de bestreden uitspraken heeft de rechtbank – kort gezegd – geoordeeld dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de minister ten aanzien van Frankrijk niet (langer) mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Wat vinden verzoekers?
6. Verzoekers zijn het niet eens met de bestreden uitspraken. Uit het meest recente AIDA-rapport volgt dat in Frankrijk sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Verzoekers hebben dit zelf ook ervaren. Ten aanzien van Frankrijk kan dus niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Omdat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, had de rechtbank wel moeten bekijken of er bij overdracht aan Frankrijk een risico is op indirect refoulement. Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte geconcludeerd dat de overdracht niet onevenredig hard is. Door het gebrek aan niet-spoedeisende zorg in Frankrijk en de medische situatie van [verzoeker 3] , hadden verzoekers niet overgedragen mogen worden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzet alleen over de vraag gaat of de rechtbank ten onrechte tot een vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van het beroep. Dit betekent dat de beoordeling in verzet beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder verzoekers te horen op zitting. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan wordt het verzet gegrond verklaard zodat nader onderzoek kan plaatsvinden.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de verzetten geen redelijke kans van slagen hebben. De voorzieningenrechter stelt vast dat er in verzet alleen maar gronden naar voren zijn gebracht die al in beroep zijn beoordeeld door de rechtbank. Zo is de rechtbank in haar uitspraken ingegaan op het meest recente AIDA-rapport over Frankrijk. Datzelfde geldt voor de medische omstandigheden van [verzoeker 1] en [verzoeker 3] en voor het betoog over het risico op indirect refoulement. Het enkele feit dat verzoekers het niet eens zijn met de bestreden uitspraken, is onvoldoende om te oordelen dat het verzet een redelijke kans van slagen heeft. Verzoekers hebben verder geen nieuwe stellingen of informatie naar voren gebracht die volgens de voorzieningenrechter maken dat de rechtbank in de bestreden uitspraken niet zonder een onderzoek op een zitting had mogen oordelen over de beroepsgronden.
Wat is de conclusie?
9. De voorzieningenrechter komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat de verzetten geen redelijke kans van slagen hebben. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening daarom af. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is op 14 november 2024 telefonisch medegedeeld aan partijen: De uitspraak is verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.NL24.34508 en NL24.34512.
3.NL24.34509 en NL24.34513.
4.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).