ECLI:NL:RBDHA:2024:22843
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoeken om voorlopige voorziening in asielzaken met betrekking tot overdracht aan Frankrijk
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 november 2024 uitspraak gedaan in de verzoeken om een voorlopige voorziening van drie verzoekers, die asiel aanvragen in Nederland. De verzoekers hebben tegen besluiten van de minister van Asiel en Migratie verzet aangetekend, waarin hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling zijn genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De verzoekers hebben op 13 november 2024 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening, met het doel om niet te worden overgedragen aan Frankrijk, aangezien hun overdracht gepland stond voor 15 november 2024.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verzoeken om voorlopige voorziening moeten worden beoordeeld in het licht van de kans van slagen van het verzet. Hij heeft geconcludeerd dat de verzetten geen redelijke kans van slagen hebben, omdat de argumenten die door de verzoekers zijn aangevoerd al eerder door de rechtbank zijn beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de verzoekers geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben aangedragen die de eerdere oordelen van de rechtbank zouden kunnen ondermijnen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is telefonisch medegedeeld aan de partijen en is op dezelfde dag verzonden. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, conform de bepalingen van de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht.