ECLI:NL:RBDHA:2024:22841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
NL24.43149 en NL24.43150
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van homoseksuele geaardheid van Algerijnse eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Algerijnse man, heeft op 30 september 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Asiel en Migratie op 28 oktober 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening op 10 december 2024. Eiser stelt dat hij problemen verwacht met zijn familie vanwege zijn homoseksuele geaardheid, maar de verweerder acht deze geaardheid ongeloofwaardig. Eiser heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn seksuele voorkeur en kan weinig details geven over zijn relaties.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser betoogt dat het besluit niet ondertekend is, maar de rechtbank stelt vast dat dit geen gebrek oplevert, aangezien de naam van de beslisambtenaar in het besluit is vermeld. Ook het beroep op de Procedurerichtlijn wordt door de rechtbank verworpen, omdat er geen bewijs is dat de beslisambtenaar niet aan de vereiste normen voldoet. De rechtbank concludeert dat de minister de homoseksuele geaardheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, en dat het beroep ongegrond is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.43149 en NL24.43150
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.R. Vink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser heeft op 30 september 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 28 oktober 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 10 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Tribak als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991. Hij heeft onder meer verklaard dat hij asiel heeft aangevraagd omdat hij bij terugkeer problemen verwacht met zijn familie vanwege zijn homoseksuele geaardheid. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat hij de problemen vanwege eisers gestelde homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig vindt. Zo heeft eiser tegenstrijdig antwoord gegeven op de vraag of hij homoseksueel is. Verder werpt verweerder onder meer tegen dat eiser wisselend heeft verklaard over wanneer hij erachter kwam dat hij homoseksueel is en hoe zijn familie erachter is gekomen dat hij homoseksueel is. Ook kan eiser volgens verweerder geen inzicht geven in de ontdekking van zijn geaardheid en weet hij weinig te verklaren over zijn relaties.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat het bestreden besluit moet worden vernietigd, omdat het besluit niet is ondertekend. Hij verwijst hiervoor naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter [2] en naar vragen die de hoogste bestuursrechter in een lopende zaak heeft gesteld over het niet-ondertekenen van asielbeschikkingen. [3] Ook heeft verweerder geweigerd om informatie te verstrekken over de kennis van de betrokken medewerkers van de IND [4] . Eiser en de rechtbank kunnen daarom niet controleren of verweerder in lijn met de Procedurerichtlijn heeft gehandeld. [5] Eiser voert verder aan dat verweerder zijn homoseksuele geaardheid ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser vindt het, mede vanwege zijn referentiekader, moeilijk om over dit onderwerp te verklaren en verweerder heeft daar onvoldoende rekening mee gehouden. Daardoor is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Door eisers achtergrond legt verweerder ook een te hoge lat voor zijn verklaringen. Verweerder heeft veel verklaringen bovendien verkeerd geïnterpreteerd en ten onrechte geconcludeerd dat de verklaringen tegenstrijdig zouden zijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ondertekening
4. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het bestreden besluit moet worden vernietigd omdat het niet (digitaal) is ondertekend. De rechtbank stelt voorop dat de hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat een besluit kenbaar en toetsbaar moet zijn. [6] Een vreemdeling moet namelijk kunnen controleren of het besluit door een bevoegd persoon is genomen. In de uitspraak van 6 november 2023 heeft de hoogste bestuursrechter weliswaar geoordeeld dat het ontbreken van een ondertekening in die zaak een gebrek opleverde, maar die zaak verschilde van de zaak van eiser. Het ging in die zaak om een los terugkeerbesluit dat was genomen door de AVIM waardoor sprake was van een ondertekeningsmandaat in de zin van artikel 10:11 van de Awb [7] . In het geval van eiser is daarvan geen sprake, maar is sprake van artikel 10:1 van de Awb. [8] In zo’n situatie is ondertekening niet verplicht. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat het voor eiser ook mogelijk is om te controleren wie het bestreden besluit heeft genomen, omdat de naam van de beslismedewerker daarin vermeld staat en zelfs het team waarin zij werkzaam is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ontbreken van een ondertekening geen gebrek oplevert. [9] Het enkele feit dat de hoogste bestuursrechter vragen heeft gesteld in een soortgelijke zaak, die momenteel nog loopt, leidt niet tot een ander oordeel. Met het stellen van vragen heeft de hoogste bestuursrecht namelijk nog geen oordeel gegeven over de rechtsvraag die zij in de betreffende zaak zal beantwoorden.
De Procedurerichtlijn
4.1.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog over de Procedurerichtlijn. Los van de vraag of eiser een rechtsreeks beroep kan doen op de betreffende bepaling uit de Procedurerichtlijn, overweegt de rechtbank dat er in beginsel van mag worden uitgegaan dat de betreffende ambtenaren voldoende opgeleid zijn. Het dossier van eiser biedt ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beslisambtenaar niet aan de gestelde normen uit de Procedurerichtlijn voldoet. Hiernaar gevraagd tijdens de zitting kon de gemachtigde van eiser ook geen voorbeelden noemen uit de besluitvorming waaruit zou blijken dat de beslisambtenaar onvoldoende kennis heeft op het gebied van het asiel- en vluchtelingenrecht. Daarbij komt tot slot dat de gemachtigde van verweerder tijdens de zitting heeft toegelicht dat het om een senior beslisambtenaar gaat die alle verplichte cursussen en opleidingen heeft gevolgd.
4.2.
De gemachtigde van eiser heeft tijdens de zitting nog betoogd dat ook gecontroleerd moet kunnen worden of de kennis van de betreffende ambtenaar wel actueel is. De rechtbank overweegt dat in de betreffende bepaling staat dat de ambtenaar “de nodige kennis” moet hebben. Het strekt volgens de rechtbank te ver om daaruit af te leiden dat bij elke betrokken ambtenaar gecontroleerd moet worden of die over actuele kennis beschikt als er geen aanknopingspunten zijn voor het tegendeel.
Homoseksuele geaardheid
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de homoseksuele geaardheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Hiervoor vindt de rechtbank het volgende van belang. Allereerst heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser al lange tijd in Nederland verbleef voordat hij asiel aanvroeg. Eiser heeft zijn asielaanvraag zelfs pas ingediend toen hij zich op Schiphol bevond en op het punt stond om naar Algerije te vertrekken.
4.4.
Zoals verweerder verder in de besluitvorming terecht heeft gesteld, heeft eiser tegenstrijdig antwoord gegeven op de vraag of hij homoseksueel is. In het vrije relaas heeft eiser aangegeven dat hij homo is. [10] Als de hoormedewerker later vraagt of eiser alleen op mannen valt, bevestigt eiser dat. Om een aantal antwoorden van eiser op te helderen, vraagt de hoormedewerker kort daarna of eiser zowel op mannen als op vrouwen valt. Eiser antwoordt dan: “Nee.. wacht doe maar ja. Maar eigenlijk niet. Alleen mannen. Het is anders”. [11] Later in het gehoor vraagt de hoormedewerker of eiser valt op mannen, op mannen én vrouwen, alleen op vrouwen of een andere voorkeur heeft. Eiser antwoordt dan: “Het moet er ergens tussen zitten. Ik ga niet met kinderen om of met een hele oude vent. Een bejaarde”. Als de hoormedewerker vraagt of dit betekent dat hij op mannen en vrouwen valt, zegt hij: “Ja, zeg maar 60/40”. De rechtbank is van oordeel dat verweerder al gelet op het voorgaande heeft mogen tegenwerpen dat eiser tegenstrijdig antwoord heeft gegeven op de vraag of hij homoseksueel is. Of eiser met zijn verklaringen aan het eind van het gehoor al dan niet heeft bedoeld dat hij bij inwilliging van zijn aanvraag direct een vrouw gaat zoeken [12] , is in dat opzicht niet doorslaggevend.
4.5.
Verweerder heeft daarnaast mogen tegenwerpen dat eiser weinig weet te verklaren over zijn gestelde relaties. Zo heeft eiser verklaard dat hij twee relaties heeft met twee verschillende mannen, maar weet hij slechts de voornaam van één man en geen naam van de andere man te noemen. Ook geeft hij aan geen contact te hebben met zijn twee partners. Eiser heeft in de correcties en aanvullingen aangegeven dat zijn Nederlandse partner [naam] heet. Verweerder heeft in het bestreden besluit echter mogen tegenwerpen dat eiser tijdens het gehoor niet in staat was om zijn naam te noemen. Verweerder is daarbij ook ingegaan op de zienswijze waarin eiser als uitleg geeft dat het om ex-partners gaat, dat hij nooit een relatie (van zes maanden) heeft gehad en dat ook nooit sprake is geweest van een exclusieve relatie. Verweerder heeft dit niet hoeven volgen, nu aan eiser tijdens het gehoor is gevraagd met wie hij op dat moment een relatie had. Eiser is toen zelf begonnen over de twee relaties. Verweerder heeft zich ook op het standpunt mogen stellen dat van eiser verwacht mag worden dat hij de (volledige) namen van zijn huidige partners weet, ondanks dat hij andere seksuele contacten zou hebben.
4.6.
Tot slot heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser met zijn verklaringen geen inzicht heeft gegeven in zijn ontdekking dat hij homoseksueel is. Zo heeft verweerder in de besluitvorming gewezen op meerdere verklaringen van eiser waarbij hij korte antwoorden geeft zonder in detail te treden. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar meerdere passages uit het verslag van het gehoor op het standpunt kunnen stellen dat eiser in algemeenheden blijft steken en met name seksuele handelingen benoemt, zonder daarbij in te gaan op zijn gedachten en gevoelens. Later in het gehoor geeft eiser aan dat het meer een soort verslaving voor hem is en dat het tegelijkertijd ook een inkomstenbron voor hem is.
4.7.
Eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn referentiekader moeite heeft om verklaringen af te leggen over zijn homoseksualiteit en over de verschillende onderwerpen die tijdens het gehoor hierover aan bod zijn gekomen. De rechtbank vindt dit onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Zoals uit de besluitvorming blijkt, heeft verweerder rekening gehouden met eisers referentiekader. Verweerder heeft echter mogen stellen dat ondanks eisers referentiekader van hem verwacht mag worden dat hij meer, eenduidiger en gedetailleerder kan verklaren. De rechtbank benoemt bij wijze van voorbeeld de tegenwerping over de namen van zijn gestelde partners. Ook van iemand die vanwege zijn referentiekader moeilijker verklaart, mag verweerder verwachten dat die de namen van zijn partners weet te noemen. De rechtbank volgt eiser dus niet in zijn betoog dat sprake is van een onzorgvuldig tot stand gekomen besluit omdat onvoldoende rekening is gehouden met zijn referentiekader.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op de voorgaande tegenwerpingen de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser niet ten onrechte als ongeloofwaardig heeft aangemerkt. De rechtbank gaat daarom niet meer in op de andere onderdelen die verweerder heeft tegengeworpen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft.
6. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder f, g en h, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 6 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4082.
3.In de zaak 202404647/1/V3.
4.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
5.Eiser wijst hiervoor op artikel 10, derde lid, onder c, van Richtlijn 2013/32/EU.
6.De uitspraak van de Afdeling van 6 november 2023.
7.Algemene wet bestuursrecht.
8.Zie artikel 4 van het Mandaatbesluit IND Ministerie van Justitie en Veiligheid 2022.
9.Zie voor het voorgaande ook de door verweerder aangehaalde uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 25 november 2024, zaaknummer NL24.35583 en NL24.35584.
10.Zie pagina 5 van het aanvullend gehoor van 15 en 16 oktober 2024.
11.Zie voor het voorgaande pagina 8 van het Aanvullend gehoor van 15 en 16 oktober 2024.
12.Zie pagina 22 van het aanvullend gehoor van 15 en 16 oktober 2024.