ECLI:NL:RBDHA:2024:22823

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
NL24.49627
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de minister had gesteld dat er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De eiser, die was overgedragen aan Frankrijk, had beroep ingesteld tegen de maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft op 24 december 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op goede gronden was opgelegd. De eiser had enkele zware gronden betwist, maar de rechtbank oordeelde dat de niet betwiste gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de minister geen aanleiding had om een lichter middel te overwegen, gezien het risico op onttrekking en de noodzaak van een tijdige overdracht aan Frankrijk. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49627

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Met het bestreden besluit van 9 december 2024 heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 12 december 2024 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is overgedragen aan Frankrijk.
De rechtbank heeft het beroep op 24 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Eiser heeft zware gronden 3b en 3k betwist. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat de niet betwiste gronden 3a, 3m, 4a, 4b, 4c en 4d de maatregel van bewaring voldoende kunnen dragen. Uit deze gronden blijkt namelijk een significant risico op onttrekking. De rechtbank zal daarom niet verder ingaan op wat eiser in het kader van de zware gronden 3a en 3k heeft aangevoerd.
2.2.
De minister heeft geen aanleiding hoeven zien om te volstaan met een lichter middel. Zoals gezegd blijkt uit de gronden van bewaring dat sprake is van een significant risico op onttrekking en eiser heeft geen bijzondere persoonlijke belangen gesteld die de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend maken. Daarbij wijst de rechtbank erop dat de uiterste overdrachtstermijn zou eindigen op 1 januari 2025 en de Franse autoriteiten hebben aangegeven dat een gecontroleerde overdracht vóór 23 december 2024 moest plaatsvinden. In dit licht bezien heeft de minister het belang van de Nederlandse Staat bij een tijdige overdracht in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen. Daarnaast heeft eiser niet onnodig lang in bewaring gezeten, aangezien de overdracht naar Frankrijk al gepland stond 3 dagen na de inbewaringstelling.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de
minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan
de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.