In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2024 een beschikking gegeven in een geschil tussen de ouders van twee minderjarige kinderen, na hun echtscheiding. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G. Koyak, heeft verzocht om een omgangsregeling voor de kinderen, waarbij de vader hen op bepaalde dagen zou ophalen en terugbrengen. De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder. Tijdens de zitting op 22 november 2024 zijn beide ouders, samen met een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, verschenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders van 1995 tot 2020 gehuwd zijn geweest en gezamenlijk gezag uitoefenen over hun twee kinderen, geboren in 2013 en 2015. De kinderen verblijven hoofdzakelijk bij de moeder. De rechtbank heeft de ouders in de gelegenheid gesteld om een reguliere zorgregeling overeen te komen. Dit resulteerde in een regeling waarbij de kinderen elke woensdag na school bij de vader verblijven tot 18:30 uur en om de veertien dagen van zaterdag tot zondag bij hem zijn.
Wat betreft de vakanties heeft de rechtbank geoordeeld dat deze bij helfte verdeeld moeten worden, aangezien dit gebruikelijk is bij gescheiden ouders. De rechtbank heeft de ouders aangespoord om in onderling overleg afspraken te maken over de exacte verdeling van de vakanties. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen. De uitspraak is gedaan door kinderrechter mr. A.M. Brakel, in aanwezigheid van griffier mr. A.J.A. Olthoff.