ECLI:NL:RBDHA:2024:22819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
C/09/656916 / FA RK 23-8322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie na scheiding van ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2024 een beschikking gegeven inzake de vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw heeft op 3 november 2023 een verzoek ingediend om de man te veroordelen tot het betalen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, geboren in 2020. De vrouw verzocht om een maandelijkse bijdrage van € 537,-, terwijl de man verweer voerde tegen dit verzoek. Tijdens de zitting op 22 november 2024 zijn beide partijen, vergezeld door hun advocaten, verschenen.

De rechtbank heeft de financiële situatie van beide ouders beoordeeld, waarbij het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van de ouders ten tijde van hun samenwoning is vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van het kind op basis van de 'Tabel Eigen Aandeel Kosten Kinderen' € 277,- per maand bedraagt, geïndexeerd naar 2023. De rechtbank heeft de draagkracht van de man en de vrouw berekend, waarbij rekening is gehouden met hun schuldenlast en andere financiële verplichtingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat de man, na aftrek van zorgkosten, een bijdrage van € 103,- per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van het kind, met ingang van 3 november 2023. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen. De beschikking is gegeven door rechter A.M. Brakel, bijgestaan door griffier A.J.A. Olthoff.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-8322
Zaaknummer: C/09/656916
Datum beschikking: 20 december 2024

Kinderalimentatie

Beschikking op het op 3 november 2023 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

De vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Salhi te Rijswijk.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Süzan te Rotterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • het bericht van 12 november 2024, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
Op 22 november 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat en de man met zijn advocaat.
Na de zitting zijn de volgende stukken ontvangen:
  • het bericht van 27 november 2024, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het bericht van 2 december 2024, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
- Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2020 te ’ [geboorteplaats] .
- De vrouw is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] belast.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt de man te veroordelen met ingang van 1 november 2023 dan wel met ingang van 3 november 2023 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te betalen van € 537,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen of zoveel als de rechtbank redelijk en billijk acht, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Bij vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport Alimentatienormen (hierna: het Rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s.
Ingangsdatum
De rechtbank zal om proceseconomische redenen eerst de ingangsdatum van de kinderalimentatie vaststellen.
De rechtbank zal de ingangsdatum in redelijkheid vaststellen op de datum van het verzoekschrift, te weten 3 november 2023. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man vanaf dit moment rekening kunnen houden met het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie.
Behoefte
Bij het bepalen van de behoefte hanteert de rechtbank de uitgangspunten, als neergelegd in het Rapport en de daarbij behorende ‘Tabel Eigen Aandeel Kosten Kinderen’. Voor het bepalen van de behoefte moet allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen (hierna: NBGI) van de ouders ten tijde van de samenleving worden bepaald. Het NBGI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van beide ouders samen, eventueel inclusief kindgebonden budget. Partijen zijn medio 2020 feitelijk uit elkaar gegaan.
Partijen zijn het eens dat aan de zijde van de man uitgegaan moet worden van een inkomen in 2020 van € 19.090,-. Derhalve zal de rechtbank van dit bedrag uitgaan. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de man op € 1.466,- per maand.
Aan de zijde van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen in 2020 van € 7.194,-, gebaseerd op de door de vrouw overgelegde verklaring geregistreerd inkomen 2020. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op
€ 600,- per maand.
Conform de aanbeveling uit het Rapport moet bij het NBI van partijen worden opgeteld het kindgebonden budget waarop partijen ten tijde van de samenleving recht hadden. Gezien hun gezamenlijke inkomen hadden partijen recht op een kindgebonden budget van € 99,- per maand. Aldus becijfert de rechtbank het NBGI ten tijde van hun uiteengaan op € 2.165,- per maand. Gelet op voormeld NBGI bedraagt de behoefte van [de minderjarige] op basis van de ‘Tabel Eigen Aandeel Kosten Kinderen’ uit het Rapport € 255,- per maand. Geïndexeerd naar 2023 bedraagt de behoefte van [de minderjarige] € 277,- per maand.
De behoefte van [de minderjarige] moet door de ouders worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. De financiële draagkracht van partijen dient in dit geval conform de aanbevelingen uit het Rapport te worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.175)].
Draagkracht man
De man stelt dat voor de berekening van zijn financiële draagkracht in 2023 uitgegaan moet worden van de privéonttrekkingen van € 32.994,-. De rechtbank gaat hier echter niet in mee, omdat het de eigen keuze van de man is hoeveel hij daadwerkelijk aan privéonttrekkingen doet. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet ten nadele komen van de onderhoudsverplichting die de man jegens [de minderjarige] heeft. Derhalve zal de rechtbank voor de berekening van de financiële draagkracht van de man in 2023 uitgaan van de winst uit onderneming van € 36.278,-, zoals blijkt uit de door de man overgelegde jaarrekening van 2023.
Rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de man op € 2.800,- per maand.
De man voert een draagkrachtverweer en verzoekt bij de berekening van zijn draagkracht rekening te houden met de aflossing op een tweetal schulden, te weten:
  • een aflossing van € 456,- per maand op een studieschuld bij DUO; en
  • een aflossing van € 677,- per maand op een IB-schuld.
De vrouw voert hiertegen verweer en stelt dat geen rekening met aflossing van schulden gehouden dient te worden. Volgens haar zijn de schulden van de man bij de Belastingdienst verwijtbaar en vermijdbaar.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft aangetoond dat hij een hoge schuldenlast heeft en dat hij deze moet aflossen. Alleen al de schuld bij DUO bedraagt meer dan € 80.000 en met deze schuld moet in ieder geval rekening gehouden worden. Ook als geen rekening wordt gehouden met de schuld aan de Belastingdienst, moet nog steeds rekening gehouden worden met de schuld bij DUO van meer dan € 80.000 waarop de man in 2024 € 456,42 per maand aflost. Maar dat de man schulden bij de Belastingdienst heeft (€ 35.645 per 27 november 2024) vanwege onder meer te veel ontvangen toeslagen, is niet zonder meer verwijtbaar. De man heeft een onderneming en daarmee een wisselend inkomen wat gevolgen kan hebben voor de hoogte van bijvoorbeeld toeslagen en inkomensheffing. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook met de schuld bij de Belastingdienst rekening moet worden gehouden. De man stelt echter dat hij op die schuld € 677,- per maand aflost en heeft in dat kader één betalingsbewijs van 27 november 2024 overgelegd. De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat daarmee niet vaststaat dat de man daadwerkelijk iedere maand dit bedrag op zijn schuld aflost. Bovendien ligt het gelet op zijn onderhoudsverplichting op de weg van de man om in het belang van [de minderjarige] redelijke afspraken met DUO en de Belastingdienst te maken. De rechtbank zal alles afwegende rekening houden met een totale aflossing op zijn schulden van € 500,- per maand.
Rekening houdend met een correctie van € 500,- per maand, berekent de rechtbank de draagkracht van de man op € 200,- per maand, namelijk 70% [2.800 – (0,3 x 2.800 + 1.175 + 500)].
Draagkracht vrouw
De vrouw gaat uit van een draagkracht van € 77,- per maand. Dit bedrag is door de man niet betwist. Derhalve zal de rechtbank van dit bedrag uitgaan.
Draagkrachtvergelijking
Gelet op de gezamenlijke draagkracht van partijen van (€ 200,- + € 77,- =) € 277,- per maand, bedraagt het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige] naar rato van zijn draagkracht (€ 200,- / € 277,- x € 277,- =) € 200,- per maand.
Zorgkorting
De man maakt zorgkosten voor [de minderjarige] , omdat hij een deel van de tijd bij hem verblijft. De zorgkosten kunnen worden vastgesteld aan de hand van de zogenaamde zorgkorting. De zorgkorting bedraagt een percentage van de behoefte, welk percentage afhankelijk is van de omgang of zorg. Gelet op de omgangsregeling acht de rechtbank het redelijk om uit te gaan van een zorgkorting van 35% van de behoefte, te weten € 97,- per maand.
Conclusie
Na aftrek van de zorgkorting bedraagt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage
€ 103,- per maand. De rechtbank zal de kinderalimentatie vaststellen op voormeld bedrag.
Aanhechten berekeningen
De rechtbank zal de alimentatieberekeningen aan deze beschikking hechten.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt de door de man met ingang van 3 november 2023 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2020 te ’s-Gravenhage op € 103,- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen en voor het eerst wettelijk te indexeren per 1 januari 2024;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, rechter, bijgestaan door mr. A.J.A. Olthoff als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 20 december 2024.