ECLI:NL:RBDHA:2024:22803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
SGR 23/2955
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor damwand en vlonder

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van verweerder om een omgevingsvergunning te verlenen aan vergunninghouder voor het plaatsen van een damwand en een vlonder op zijn perceel. De omgevingsvergunning werd verleend met het primaire besluit van 19 november 2021 en het bestreden besluit van 15 maart 2023, waarbij verweerder bij het primaire besluit bleef, maar de motivering aanvulde. De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2024 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van verweerder en vergunninghouder.

De rechtbank oordeelt dat de aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 28 juli 2021, en dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft. De rechtbank toetst de zaak aan de Wabo en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eisers betogen dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren op nieuwe tekeningen die na de hoorzitting zijn ingediend. De rechtbank oordeelt dat dit gebrek in de voorbereiding kan worden gepasseerd, omdat eisers in beroep alsnog hun standpunten hebben kunnen inbrengen.

Eisers stellen verder dat de insteekwand van vergunninghouder niet voldoet aan het Bouwbesluit. De rechtbank concludeert dat verweerder het bouwplan toereikend heeft getoetst en dat er geen aanleiding is om de omgevingsvergunning te weigeren. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, maar verweerder moet wel het griffierecht aan eisers vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter en is openbaar uitgesproken op 23 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2955

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van [plaatsnaam] , verweerder

(gemachtigden: M.C. Nieuwstad en F.B. Simsek).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [woonplaats] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. J.N. Philippa).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van verweerder om een omgevingsvergunning te verlenen aan vergunninghouder voor het plaatsen van een damwand en een vlonder op zijn perceel.
1.1.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 19 november 2021 (het primaire besluit) verleend. Met het besluit van 15 maart 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eisers is verweerder bij het primaire besluit gebleven, onder aanvulling van de motivering daarvan.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan is deelgenomen door eisers, vergezeld door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghouder woont op het perceel [adres] in [plaatsnaam] . De tuin van vergunninghouder grenst aan de tuin van eisers en aan een sloot. Hij heeft op 28 juli 2021 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het plaatsen van een damwand met vlonder op zijn perceel. De aanvraag heeft betrekking op de activiteit ‘bouwen’, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag is door verweerder tevens beschouwd als een aanvraag voor het ‘gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Het bouwplan van vergunninghouder voldoet namelijk niet aan de regels van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” (het bestemmingsplan), omdat de vlonder niet binnen de bestemming “Water” is toegestaan.
2.1.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning met het primaire besluit verleend. Verweerder heeft zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat het bouwplan van vergunninghouder weliswaar in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat hiervan kan worden afgeweken met toepassing van artikel 4, onderdeel 3, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het bouwplan voldoet volgens verweerder verder aan alle voorwaarden uit artikel 2.10 van de Wabo.
2.2.
Omdat eisers het daarmee niet eens zijn, hebben zij bezwaar gemaakt bij verweerder en hebben zij tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eisers tegen het bestreden besluit hebben aangevoerd. Deze gronden hebben betrekking op de zorgvuldigheid van de voorbereiding van het bestreden besluit en op de vraag of het vergunde project voldoet aan het Bouwbesluit.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 28 juli 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Toetsingskader
5. Voor de beoordeling van deze zaak zijn de Wabo en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van belang.
5.1.
Ingevolge artikel 7:9 van de Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
5.2.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd als, kort gezegd, het bouwwerk in strijd is met (a) het Bouwbesluit 2012, (b) de bouwverordening (c) het bestemmingsplan, of (d) redelijke eisen van welstand.
Hoor en wederhoor
6. Eisers betogen dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Zij voeren aan dat vergunninghouder na de hoorzitting in bezwaar nadere tekeningen aan verweerder heeft toegestuurd en dat verweerder deze tekeningen heeft betrokken in zijn besluitvorming. Op basis van deze tekeningen heeft verweerder vastgesteld dat de omgevingsvergunning niet alleen de vlonder en de damwand, maar ook twee insteekwanden omvat.
Volgens eisers had verweerder hen op grond van artikel 7:9 van de Awb in de gelegenheid moeten stellen om over deze nieuwe tekeningen gehoord te worden.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de nader ingediende tekeningen slechts een reeds eerder ingenomen standpunt bevestigden en dat daarom geen verplichting bestond om eisers nogmaals te horen.
7.1.
De rechtbank overweegt dat eisers in de bezwaarfase hoofdzakelijk gronden hebben aangevoerd die betrekking hebben op de constructie van het aangevraagde bouwwerk. De rechtbank begrijpt dat deze gronden niet gericht zijn tegen de vlonder en de daarachter – evenwijdig aan de slootrand – te realiseren damwand, maar juist op een insteekwand die min of meer haaks op de slootkant is voorzien. Deze insteekwand bevindt zich op de grens van de achtertuinen van vergunninghouder en eisers. Volgens eisers heeft deze insteekwand een te beperkte lengte, waardoor de hierachter gelegen langere insteekwand van eisers blootgesteld zal worden aan een te hoge gronddruk, omdat vergunninghouder zijn tuin met aarde heeft opgehoogd. Eisers willen dan ook dat vergunninghouder een langere insteekwand realiseert die voorkomt dat de insteekwand van eisers grondkerend wordt belast.
7.1.1.
De commissie bezwaarschriften heeft in haar advies vastgesteld dat de insteekwand van vergunninghouder niet zichtbaar is op de tekening die bij de omgevingsvergunning hoort. Ook uit de aanvraag en de tekst van de omgevingsvergunning kan de commissie niet afleiden of de insteekwand is vergund.
7.1.2.
Verweerder heeft in vervolg op het advies van de bezwaarschriftencommissie aan vergunninghouder schriftelijk verzocht om aangepaste tekeningen te overleggen waaruit onder meer moet blijken of de insteekwand wel of geen onderdeel is van het bouwplan. Vergunninghouder heeft deze tekeningen vervolgens overgelegd, waarna verweerder het bestreden besluit heeft genomen. In dat besluit is overwogen dat de nieuwe tekeningen deel uitmaken van de vergunde bouwactiviteit en dat verweerder op grond daarvan heeft vastgesteld dat de betrokken insteekwand deel uitmaakt van deze bouwactiviteit.
7.2
Het is vaste rechtspraak dat een bestuursorgaan als regel dient te beslissen op een aanvraag zoals die is ingediend. Onder omstandigheden is het bestuursorgaan echter bevoegd of zelfs gehouden de aanvrager in de gelegenheid te stellen de aanvraag aan te passen. Daarbij geldt wel dat sprake moet zijn van wijzigingen van ondergeschikte aard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder vergunninghouder in deze zaak in de gelegenheid mogen stellen om zijn aanvraag aan te vullen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de aanvulling – het alsnog toevoegen van de insteekwand – kan worden beschouwd als een wijziging van ondergeschikte aard, waarmee de ruimtelijke uitstraling van het oorspronkelijke bouwplan niet wijzigt. De nieuwe tekeningen moeten wel, anders dan verweerder meent, worden aangemerkt als nieuwe feiten die van aanmerkelijk belang waren voor het nemen van het besluit op bezwaar. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder na de hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften zelf aan vergunninghouder heeft gevraagd om deze nadere tekeningen in te dienen, kennelijk omdat ook bij verweerder onduidelijkheid bestond over wat er precies was aangevraagd. Verder is van belang dat – zoals eisers ter zitting desgevraagd hebben bevestigd – de bezwaren uitsluitend gericht waren tegen de insteekwand. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder eisers daarom voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit op grond van artikel 7:9 van de Awb de gelegenheid moeten bieden om over de nadere tekeningen te worden gehoord. Het betoog van eisers slaagt. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek in de voorbereiding van het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Eisers hebben in beroep tegen het bestreden besluit alsnog de gelegenheid gehad om hun standpunten over de tekeningen naar voren te brengen en hebben dat ook gedaan. Eisers zijn daarom naar het oordeel van de rechtbank niet benadeeld door het achterwege laten van een tweede hoorzitting.
Is er sprake van strijd met het Bouwbesluit?
8. Eisers betogen dat de insteekwand van vergunninghouder langer zou moeten zijn. De aangevraagde insteekwand is één meter lang. Als gevolg daarvan wordt de insteekwand van eisers in de nieuwe situatie grondkerend belast, terwijl die daarvoor niet bedoeld is. Volgens eisers voldoet de insteekwand van vergunninghouder niet aan de eisen uit het Bouwbesluit.
8.1.
Zoals hierboven is overwogen, dient verweerder als regel te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning zoals die is ingediend. Dat betekent dat verweerder in dit geval terecht heeft beoordeeld of de insteekwand zoals die is aangevraagd, voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bouwplan toereikend getoetst aan de hand van de adviezen van de DJO-groep die vergunninghouder heeft overgelegd. De conclusie van deze adviezen is dat de insteekwand voldoet aan het Bouwbesluit. In wat eisers hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze conclusie in twijfel te trekken. Eisers hebben desgevraagd ook niet kunnen toelichten met welke bepaling uit het Bouwbesluit de insteekwand in strijd zou zijn. Eisers hebben weliswaar ook een deskundigenrapport overgelegd, maar dat deskundigenrapport ziet op de belastbaarheid van hun eigen insteekwand en niet op de insteekwand van vergunninghouder. Aan dat rapport kan dan ook niet de conclusie worden ontleend dat de aangevraagde insteekwand niet aan het Bouwbesluit voldoet.
8.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder heeft mogen aannemen dat het project voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit. Dat betekent dat er geen aanleiding bestond om de omgevingsvergunning wegens strijd met het Bouwbesluit te weigeren. Het betoog van eisers dat zij schade zullen lijden omdat hun eigen insteekwand grondkerend belast zal worden door het ophogen van de tuin van vergunninghouder en door het ontbreken van een voldoende lange insteekwand op het perceel van vergunninghouder, leidt niet tot een ander oordeel. Het ophogen van de tuin maakt geen deel uit van het vergunde project en verweerder kon geen langere insteekwand vergunnen dan is aangevraagd. Mocht de door eisers gevreesde schade zich daadwerkelijk voordoen, dan is dit een kwestie die zij desgewenst aan de burgerlijke rechter kunnen voorleggen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Omdat de rechtbank een gebrek in het bestreden besluit heeft vastgesteld, moet verweerder wel het griffierecht aan eisers vergoeden. Eisers hebben verder geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.