Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), wordt op de aanvraag van het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw, zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
4. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw, wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn, bedoeld in het eerste lid van artikel 42 van de Vw, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
5. Eiseres heeft op 16 januari 2022 haar asielaanvraag in Nederland ingediend. Op
1 maart 2022 heeft verweerder Duitsland verzocht eiseres op grond van artikel 18, eerste lid, sub d van de Dublinverordening terug te nemen. De Duitse autoriteiten hebben dit verzoek geaccepteerd op 2 maart 2022. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening dient Nederland eiseres uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek door Duitsland, over te dragen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet tijdig is overgedragen en dat verweerder op
3 september 2023 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van het asielverzoek van eiseres. Dat betekent dat verweerder met toepassing van artikel 42, eerste lid, van de Vw, uiterlijk op 3 maart 2023 op de aanvraag had moeten beslissen. Echter, sinds 27 september 2022 is het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht.3 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. Dit geldt ook voor asielaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023. De asielaanvraag van eiseres valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. Op basis van WBV 2022/22 is de beslistermijn voor de onderhavige aanvraag met negen maanden verlengd. Dat zou dan dus tot 3 december 2023 zijn.
7. Echter stelt de rechtbank vast dat de beslistermijn van 21 maanden4, gerekend vanaf de datum van de aanvraag, al op 16 oktober 2023 was overschreden.5 Uitgaande van deze datum, heeft eiseres verweerder op 19 oktober 2023 dus tijdig in gebreke gesteld. Het beroep van 3 oktober 2024 is daarom ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
8. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.6 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.7
9. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiseres in deze zaak nog niet is gehoord. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Als gevolg van de overschrijding van de 21 maandentermijn wijkt zij daarbij af van het zogenoemde 8+8-wekenmodel8. De rechtbank draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
10. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De Afdeling
3 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.
4 Zoals neergelegd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
6 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
7 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter in de uitspraak van 30 november 20229 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.10
11. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
12. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).