ECLI:NL:RBDHA:2024:2278

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
23/4376
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had geen recht op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) omdat hij geschikt werd geacht voor eigen werk. Eiser had op 14 april 2023 een primaire beslissing ontvangen waarin zijn aanvraag voor een ZW-uitkering werd afgewezen. Vervolgens heeft hij op 4 mei 2023 bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiser stelde dat hij het primaire besluit niet had ontvangen en dat zijn bezwaar dus tijdig was ingediend. Tijdens de zitting op 1 februari 2024 was eiser niet persoonlijk aanwezig, maar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft gereageerd op de mogelijkheid om het verzuim te herstellen, wat leidde tot de conclusie dat de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4376

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. N.M. Fakiri,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
gemachtigde: mr. [naam] .

Inleiding

Bij besluit van 14 april 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), omdat hij geschikt is voor eigen werk.
Bij besluit van 23 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is niet in persoon verschenen, vertegenwoordigd door mr D.W. Roos, waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser is na afwijzing van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen een Werkloosheidsuitkering toegekend. Op 28 december 2022 heeft eiser zich ziekgemeld. Verweerder heeft op 13 januari 2023 bepaald dat eiser geen ZW-uitkering krijgt, omdat hij de aanvraag niet volledig heeft ingediend. Op 3 februari 2023 heeft eiser zich wederom ziekgemeld. Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat eiser geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat hij geschikt is voor eigen werk.
2. Eiser is op 4 mei 2023 in bezwaar gegaan tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, wegens onverschoonbare termijnoverschrijding.
3. Eiser meent dat verweerder zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard nu hij het primaire besluit niet heeft ontvangen. Het bezwaarschrift is immers zonder besluit ingediend. Eiser heeft van verweerder vernomen dat zijn aanvraag om ZW-uitkering is afgewezen. Hij heeft geen schriftelijk besluit ontvangen.
4. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat verweerder op 4 mei 2023 met de gemachtigde van eiser contact heeft opgenomen, en hij daardoor op de hoogte is gebracht van de strekking van het bestreden besluit. Gemachtigde van eiser heeft op dezelfde dag bezwaar ingediend, hetgeen als een tijdig bezwaar moet worden aangemerkt, omdat het besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend was gemaakt.
5. Verweerder handhaaft in beroep het bestreden besluit.
6.1
De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. In afwijking van dit artikel geldt op grond van artikel 75k van de ZW een termijn van twee weken. Het bezwaar of beroep kan ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
6.2
De rechtbank overweegt dat uit de feiten en omstandigheden blijkt dat eiser het bezwaarschrift op 4 mei 2023 heeft ingediend, dat wil zeggen meer dan twee weken na het bestreden besluit, en daarmee in beginsel te laat. Eiser is vervolgens in de gelegenheid gesteld deze termijnoverschrijding toe te lichten. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn verzuim te herstellen. Dit is ter zitting ook niet bestreden.
6.3
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot het oordeel dat verweerder conform het bepaalde in 6:6 van de Awb eiser in de gelegenheid heeft gesteld om het verzuim te herstellen. Bij gebreke van enige reactie van eiser heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk kunnen verklaren. Naar oordeel van de rechtbank doet hieraan niet af dat eiser onverminderd van mening is dat hij niet behoefde te reageren op het verzoek van verweerder om het verzuim te herstellen, omdat hij meende dat zijn bezwaar tijdig was.
Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding. Ook het betaalde griffierecht wordt niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.