ECLI:NL:RBDHA:2024:22777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
24/030309
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de executie van een vonnis in het strafrechtelijke hoger beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 december 2024 een verzoek om schorsing van de executie van een vonnis toegewezen. De verzoekster, die op 10 juli 2024 door de politierechter was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken wegens rijden tijdens de ontzegging van de rijbevoegdheid, had op 26 november 2024 hoger beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verzoekster mogelijk niet tijdig hoger beroep had ingesteld, de persoonlijke omstandigheden van de verzoekster zodanig waren dat de executie van het vonnis niet in overeenstemming was met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De verzoekster had aangevoerd dat de executie van het vonnis zou leiden tot onherstelbare schade voor haar en haar kinderen, gezien haar zorg voor drie minderjarige kinderen en haar recente gezondheidsproblemen. De officier van justitie was van mening dat de verzoekster niet tijdig hoger beroep had ingesteld, maar verzette zich niet tegen de schorsing van de executie op basis van de persoonlijke omstandigheden van de verzoekster. De rechtbank besloot dat de executie van het vonnis geschorst werd totdat er onherroepelijk op het hoger beroep was beslist.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 96/188018-23
Raadkamernummer: 24/030309
Beslissing van de rechtbank Den Haag, voorzieningenrechter, op het verzoek ex artikel 6:1:16 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. T. Yilmaz, advocaat, aan het adres Calandstraat 1, 2521 AD te ’s-Gravenhage
(hierna: de verzoekster),
strekkende tot schorsing van de executie in de strafzaak met parketnummer 96/188018-23 totdat onherroepelijk op het op 26 november 2024 ingestelde hoger beroep is beslist.

Inleiding

De verzoekster is bij vonnis van 10 juli 2024 door de politierechter in deze rechtbank ter zake van het rijden tijdens de ontzegging van de rijbevoegdheid veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. De verzoekster heeft gesteld dat zij door ontvangst van een brief van de Penitentiaire Inrichting, gedateerd van 31 oktober 2024, op de hoogte is geraakt van (de executie van) het vonnis. Op 26 november 2024 heeft de verzoekster hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.

De procedure op zitting

De rechtbank heeft dit verzoek op 24 december 2024 behandeld en heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De verzoekster, bijgestaan door mr. T. Yilmaz, is gehoord. Ook is de officier van justitie mr. S. Groot gehoord.

Het standpunt van de verzoekster

De verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet bekend was met het vonnis, zij tijdig hoger beroep heeft ingesteld en dat daarmee sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:1:16 lid 1 Sv. Daarnaast voert zij aan executie van het vonnis gezien de zorg die zij heeft voor twee zeer jonge kinderen en twee operaties die zij recent heeft ondergaan zou leiden tot onherstelbare (gezondheids)schade en schade bij haar kinderen. Gezien haar persoonlijke omstandigheden zou executie van het vonnis op dit moment buitenproportioneel zijn. Zij verzoekt hierom schorsing van de executie van het vonnis totdat op het hoger beroep is beslist.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de verzoekster heeft nagelaten om tijdig hoger beroep in te stellen. Hij verzet zich niet tegen schorsing van de executie op grond van haar persoonlijke omstandigheden.

Het oordeel van de rechtbank

Het verzoek is gegrond op artikel 6:1:16 Sv, waarin is bepaald dat geen beslissing ten uitvoer wordt gelegd zolang daartegen enig rechtsmiddel openstaat en, zo dit is aangewend, daarop is beslist. Uit het vierde lid onder b van dit artikel volgt dat het instellen van hoger beroep geen schorsende werking heeft als naar het oordeel van het openbaar ministerie vaststaat dat het rechtsmiddel na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn is aangewend, tenzij, kort gezegd, de voorzieningenrechter van de rechtbank anders bepaalt.
Uit de akte van uitreiking blijkt dat de dagvaarding voor de politierechterzitting van 10 juli 2024 in deze rechtbank op 17 mei 2024 in persoon is betekend. De juistheid van de betekening staat blijkens het besprokene ter zitting niet langer ter discussie, terwijl ook anderszins voorshands niet is gebleken dat sprake was van een nietige dagvaarding. Hieruit volgt dat er vooralsnog van mag worden uitgegaan dat de verzoekster tevoren met de dag van de terechtzitting bekend was en dat het op haar weg lag om tijdig – dat wil zeggen binnen de daarvoor geldende termijn – hoger beroep in te stellen en dat het vonnis in beginsel voor executie vatbaar is.
De verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op haar persoonlijke omstandigheden, de op 7 januari 2025 geplande executie van het vonnis buitenproportioneel zou zijn. Ter onderbouwing hiervan is aangevoerd dat de verzoekster ten gevolge van de toeslagenaffaire jarenlang schulden- en daklozenproblematiek heeft ervaren, dat zij sinds het overlijden van haar pasgeboren kind in 2020 met mentale problematiek kampt en dat zij momenteel als enig ouder de zorg draagt voor haar drie minderjarige kinderen, waarvan één nog een baby is.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de geplande executie van het vonnis op 7 januari 2025 gedurende de procedure in hoger beroep in de gegeven omstandigheden niet in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Hierom zal de tenuitvoerlegging van het vonnis, in afwachting van de beslissing op het hoger beroep, worden geschorst.

Beslissing

De rechtbank schorst de executie in de strafzaak met parketnummer 96/188018-23 totdat onherroepelijk op het op 26 november 2024 ingestelde hoger beroep is beslist.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F. Aksu, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 december 2024.