ECLI:NL:RBDHA:2024:22774
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 december 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Alkir, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door A. Hadfy-Kovâcs, had echter besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.
De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 31 december 2024 is het verzoek behandeld, maar de verzoeker is niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk uitspraak gedaan. In de uitspraak werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank op dezelfde dag ook uitspraak had gedaan in een andere zaak (NL24.50160) die betrekking had op het beroep van de verzoeker. Hierdoor was een voorlopige voorziening niet meer nodig.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 januari 2025, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.