ECLI:NL:RBDHA:2024:2274

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
NL24.5067
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 26 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser had beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 5 februari 2024, waarin hem de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 20 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd. Eiser betwist de rechtmatigheid van de bewaring, onder andere omdat er een terugkeerbesluit is afgegeven dat hem opdraagt terug te keren naar de Gazastrook, waar een vertrekmoratorium geldt. De rechtbank stelt vast dat de bewaring is opgelegd in het kader van de behandeling van de asielaanvraag van eiser, en dat de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, waaronder het niet beschikken over een geldig reisdocument en het niet meewerken aan het vaststellen van identiteit en nationaliteit.

Eiser heeft ook aangevoerd dat hij detentieongeschikt is vanwege een ordemaatregel en disciplinaire straf opgelegd door het Detentiecentrum. De rechtbank oordeelt dat deze argumenten niet voldoende zijn om de maatregel van bewaring in twijfel te trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5067

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], eiser, v-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 5 februari 2024 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde (via een beeldbelverbinding) en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring had mogen stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris heeft terecht de maatregel van bewaring opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Maakt het terugkeerbesluit de maatregel van bewaring onrechtmatig?
4. Volgens eiser is de bewaring niet rechtmatig, omdat er door de staatssecretaris op 11 april 2023 een terugkeerbesluit is afgegeven waarin eiser wordt opgedragen om naar de Gazastrook terug te keren. Voor de Gazastrook geldt op dit moment een vertrekmoratorium. De staatssecretaris handelt hiermee in strijd met de Terugkeerrichtlijn.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de staatssecretaris terecht heeft opgemerkt is eiser in bewaring gesteld ten behoeve van de behandeling van zijn asielaanvraag, artikel 59b van de Vw 2000, zodat de Terugkeerrichtlijn niet aan de orde is. Eisers gestelde afkomst uit de Gazastrook kan in het kader van die asielaanvraag aan de orde komen en staat aan het opleggen van de maatregel van bewaring niet in de weg.
De gronden van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5.1.
Op de zitting heeft de staatssecretaris de lichte grond 3i laten vallen. Deze grond ligt dus niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag.
5.2.
Eiser heeft de resterende zware gronden betwist, alsmede de lichte gronden 4c en 4d. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de overige gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten.
De zware gronden
5.2.1.
Met betrekking tot de zware gronden 3a en 3d overweegt de rechtbank als volgt. Eiser betwist niet dat hij niet beschikt over een geldig reisdocument, zodat de grond 3a juist is. Omdat uit de stukken voldoende blijkt dat eiser tijdens de identiteitsgehoren ontwijkende antwoorden heeft gegeven en onvoldoende informatie heeft vertrekt om zijn nationaliteit en identiteit vast te kunnen stellen, heeft de staatssecretaris grond 3d eveneens terecht aan de maatregel ten grondslag kunnen leggen.
Volgens eiser kunnen de gronden 3b en 3c niet ten grondslag worden gelegd aan de maatregel van bewaring, omdat hij niet wist dat hij niet in Nederland mocht verblijven, het terugkeerbesluit van 11 april 2023 heeft eiser nooit bereikt. Dit betoog van eiser slaagt niet.
De staatssecretaris heeft de beschikking van 11 april 2023 niet aan eiser in persoon kunnen uitreiken, omdat hij na het indienen van zijn asielaanvraag met onbekende bestemming was vertrokken. De beschikking is echter ter inzage gelegd op de locatie Ter Apel en de melding van terinzagelegging is opgehangen op de daarvoor bestemde plek. [1] Nu de beschikking hiermee op de juiste wijze bekend is gemaakt heeft de staatssecretaris ook de gronden 3c en 3d aan de inbewaringstelling ten grondslag kunnen leggen.
De lichte gronden
5.2.2.
Volgens eiser kunnen de gronden 4c en 4d de maatregel van bewaring niet dragen, omdat eiser verblijft in het AZC en aldaar verstrekkingen krijgt. Hij heeft dus een vaste woon- of verblijfplaats en beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Deze grond slaagt niet. Uit vaste jurisprudentie volgt dat een AZC niet kan gelden als vaste woon- of verblijfplaats. Ook gelden de verstrekkingen op het AZC niet als zelfstandige middelen in de zin van grond 4d.
Had de staatssecretaris een lichter middel moeten toepassen?
6. Volgens eiser had de staatssecretaris een lichter middel moeten toepassen, omdat hij detentieongeschikt is. Dit blijkt volgens hem uit een door het Detentiecentrum (DC) opgelegde ordemaatregel en disciplinaire straf.
Vooropgesteld moet worden dat de staatssecretaris in het bestreden besluit terecht heeft overwogen dat eiser tijdens een eerdere asielprocedure met onbekende bestemming is vertrokken, zodat toepassing van een lichter middel voor de duur van zijn nieuwe procedure ook al hierom niet voor de hand ligt. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris er terecht op heeft gewezen dat de ordemaatregel en de disciplinaire straf onderdeel uitmaken van het regime in het DC en dat eiser de mogelijkheid heeft om bij het DC hierover een klacht in te dienen. De enkele verwijzing naar de ordemaatregel en de disciplinaire straf, zonder nadere onderbouwing, leidt er niet toe dat eiser detentieongeschikt is en dat om die reden van bewaring had moeten worden afgezien. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
7. Eiser is van mening dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag onvoldoende voortvarend behandelt. Volgens hem is er nog niets gebeurd.
Op de zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat het gehoor opvolgende aanvraag asiel zal plaatsvinden op 21 februari 2024. De rechtbank ziet hierin onvoldoende aanleiding voor de conclusie dat onvoldoende voortvarend wordt gehandeld, zodat deze beroepsgrond niet slaagt.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
J. de Graaf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Overeenkomstig C1.2.13 van de Vreemdelingencirculaire.