ECLI:NL:RBDHA:2024:2273

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
NL24.5066 en NL24.5129
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit, inreisverbod en bewaring van een vreemdeling zonder verblijfsrecht in Spanje

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod van 9 februari 2024, alsook tegen de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen dat hij verblijfsrecht heeft in Spanje, ondanks het overleggen van Spaanse documenten. De rechtbank heeft de beroepen op 30 januari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren via een beeldbelverbinding. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was ook vertegenwoordigd.

De rechtbank oordeelt dat de verplichting aan eiser om terug te keren naar Marokko rechtmatig is, aangezien hij niet kan aantonen dat hij rechtmatig verblijf heeft in Spanje. De staatssecretaris heeft bovendien bevestigd dat er geen bewijs is van een ingediende aanvraag voor een verblijfsvergunning. Eiser's argument dat hij getrouwd is met een Spaanse en daarom niet kan worden uitgezet, wordt verworpen omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd.

Wat betreft de maatregel van bewaring, oordeelt de rechtbank dat de termijn van ophouding niet is overschreden. Eiser werd op 9 februari 2024 aangehouden en de rechtbank concludeert dat de procedure correct is gevolgd. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart de beroepen ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van J. de Graaf, griffier, en is openbaar gemaakt op 26 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.5066 en NL24.5129

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2024 in de zaken tussen

[eiser], eiser, v-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod van 9 februari 2024 (het bestreden besluit I) en tegen het besluit van 9 februari 2024 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd (het bestreden besluit II). Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde (via een beeldbelverbinding) en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beroepen onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
Het terugkeerbesluit/inreisverbod
3. Aan eiser is op grond van het bepaalde in artikel 62 van de Vw 2000 de verplichting opgelegd om terug te keren naar een land buiten Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland, te weten het door eiser opgeven land van herkomst, Marokko. Daarnaast wordt eiser een inreisverbod opgelegd zoals bedoeld in artikel 66a, van de Vw 2000, op grond van het eerste lid, omdat eiser niet uit eigen beweging binnen de gestelde termijn Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland onmiddellijk heeft verlaten. De duur van het inreisverbod is twee jaar.
4. Eiser stelt dat hem niet kan worden opgedragen het grondgebied van de EU te verlaten omdat hij een verblijfsrecht heeft in Spanje. Hij heeft in dat land namelijk een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning. Hij heeft Spaanstalige documenten overgelegd waaruit zou blijken dat hij in Spanje is getrouwd danwel een partnerschap heeft afgesloten en dat hij in Spanje staat ingeschreven bij een gemeente, op hetzelfde adres als zijn partner.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op de zitting heeft eiser desgevraagd verklaard geen bewijsstukken te hebben van een door hem ingediende aanvraag voor een verblijfsvergunning in Spanje. De staatssecretaris heeft zich op de zitting terecht op het standpunt gesteld dat eiser met de – onvertaalde – Spaanse documenten ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk rechtmatig verblijf heeft in Spanje. Dit blijkt daar namelijk niet uit. De staatssecretaris heeft verder toegelicht dat het Gemeenschappelijk Grens Coördinatiecentrum (GGC) bij de Spaanse autoriteiten heeft onderzocht of eiser verblijfsrecht heeft in Spanje, maar dat blijkt niet het geval te zijn. Voor zover eiser stelt dat hij een aanvraag heeft ingediend, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat dat evenmin uit de overgelegde stukken blijkt. Daarbij heeft de staatssecretaris nog terecht opgemerkt dat ook als eiser wél een aanvraag zou hebben ingediend, niet is onderbouwd dat hij op grond daarvan een verblijfsrecht heeft verkregen en dat verblijfsrecht nog steeds heeft.
4.2.
Voor zover eiser betoogt dat hem geen inreisverbod kan worden opgelegd omdat hij is getrouwd met een Spaanse, is eveneens van belang dat hij slechts een niet vertaald document heeft overgelegd en dat verder niet is onderbouwd dat dit in de weg staat aan het opleggen van een inreisverbod. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser tijdens zijn gehoor niet wist wat de achternaam van zijn partner was en dat hij er zelf voor heeft gekozen om zonder haar en zonder documenten naar Nederland te komen. Verder wijst de staatssecretaris er terecht op dat het inreisverbod beperkt is in tijd en dat, indien eiser vóór het einde van het inreisverbod in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning in Spanje, hij via Spanje om opheffing daarvan kan verzoeken.
De maatregel van bewaring
5. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de door de staatssecretaris aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden, als ook de motivering daarvan, en het daaruit voortvloeiende risico op onttrekking.
Is de termijn van ophouding overschreden?
6. Volgens eiser is de termijn van zes uren als bedoeld in artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000, overschreden en maakt dit de inbewaringstelling onrechtmatig. Omdat eiser vóór de overname door de vreemdelingendienst al is bevraagd over zijn identiteit is er sprake van een verkapte uitvoering van vreemdelingenrechtelijke bevoegdheden, zodat de termijn van ophouding een aanvang nam om 11.42 uur in plaats van om 13.15 uur.
6.1.
Eiser is op 9 februari 2024 om 09.05 uur aangehouden in de tram omdat hij geen vervoersbewijs had en zich niet kon legitimeren. In zoverre is geen sprake van verkapt vreemdelingrechtelijk optreden. Vervolgens is eiser voorgeleid en opgehouden voor strafrechtelijk onderzoek. In dat kader is hij van 11.42 uur tot 12.18 uur verhoord. Dit verhoor zag op het reizen zonder vervoersbewijs en het zich niet kunnen legitimeren. In dat verband is ook gesproken over de verblijfsrechtelijke positie van eiser en de vraag waar zijn documenten zich bevonden, maar dit is niet onlogisch bij iemand die zich niet kan legitimeren. De rechtbank ziet hierin geen ongeoorloofde uitoefening van vreemdelingenrechtelijke bevoegdheden of een aanvang van vreemdelingrechtelijke ophouding. Daarbij komt dat het strafrechtelijke verhoor en het latere vreemdelingrechtelijke gehoor zijn afgenomen op andere locaties en door andere functionarissen. Om 13.00 uur is eiser vervolgens overgedragen aan de vreemdelingendienst en om 13.15 uur is hij aangekomen op de voor het gehoor bestemde locatie. Pas toen zijn de zes uren voor de ophouding gaan lopen zodat die nog niet waren verstreken toen aan eiser om 18.59 uur de maatregel van bewaring werd opgelegd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Verblijfsrecht in Spanje?
7. Voor zover eiser in het beroep tegen de bewaring betoogt dat hij niet in bewaring kan worden gesteld met het oog op uitzetting naar Marokko omdat hij een verblijfsrecht in Spanje heeft, slaagt dat niet om de redenen die hiervoor al zijn genoemd.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
8. Volgens eiser had de staatssecretaris kunnen volstaan met een lichter middel, bijvoorbeeld een heenzending met de plicht om binnen twee weken de bewijsstukken van een aanvraag voor een Spaanse verblijfsvergunning te tonen of een vliegticket naar Marokko.
8.1.
De staatssecretaris heeft er terecht op gewezen dat een lichter middel niet aan de orde omdat eiser de verplichting heeft om naar Marokko terug te keren maar te kennen heeft gegeven dat hij dit niet zal doen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

9. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
J. de Graaf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.