Deze uitspraak betreft het beroep dat eiser heeft ingediend naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank op 27 juni 2024. In die uitspraak werd de minister opgedragen om binnen acht weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser. De minister heeft deze termijn echter overschreden, wat aanleiding geeft voor het huidige beroep. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk is. De minister heeft vanaf 15 januari 2024 een nieuwe werkwijze geïntroduceerd, het first-in first-out (fifo)-principe, wat betekent dat de aanvraag van eiser naar verwachting in december 2024 in behandeling zal worden genomen. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om het beroep aan te houden af, omdat dit de prikkel voor de minister zou wegnemen om snel tot een beslissing te komen.
De rechtbank stelt vast dat de termijn voor de minister om te beslissen op de aanvraag is overschreden en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is daarom terecht ingediend en wordt kennelijk gegrond verklaard. De rechtbank bepaalt dat de minister alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn opleggen. De minister moet een dwangsom van € 200,- per dag betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier J.B. Thépass, en is openbaar gemaakt op 31 december 2024.