ECLI:NL:RBDHA:2024:22699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2024
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
C/09/648923 / FA RK 23-4143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van de huwelijksgemeenschap, inclusief eenmanszaak en zorgregeling voor minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in 2009 zijn gehuwd en samen twee minderjarige kinderen hebben. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot de zorgregeling en kinderalimentatie. De man en de vrouw zijn het erover eens dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn, terwijl de kinderen naar eigen inzicht contact kunnen hebben met de man. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 123,- per maand voor de oudste minderjarige, met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap behandeld, waarbij de activa en passiva van de eenmanszaak van de vrouw, een manege, zijn betrokken. De rechtbank heeft bepaald dat de activa en passiva van de eenmanszaak aan de vrouw worden toegedeeld, onder betaling van de helft van de waarde aan de man. De rechtbank heeft ook de verdeling van de echtelijke woning en een bedrijfsunit vastgesteld, waarbij de vrouw verantwoordelijk is voor de hypothecaire schulden en de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen. De rechtbank heeft de partijen verzocht om een taxatie van de echtelijke woning en heeft de voorwaarden voor de overdracht van de woningen vastgesteld.

De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en iedere partij opgedragen om de eigen kosten te dragen. De uitspraak is gedaan door rechter C. Witteman, die tevens kinderrechter is, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 27 december 2024.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-4143 (scheiding) / FA RK 23-9294 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/648923 (scheiding) / C/09/658735 (verdeling)
Datum beschikking: 27 december 2024

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 25 mei 2023 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F.W. Hoff te Leiden, voorheen mr. D.J. Prins te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. K. van der Bijl te Alphen aan den Rijn.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het bericht van 19 juni 2023, met bijlage, namens de man;
  • het aanvullend verzoek namens de man, ingekomen op 26 september 2023;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken namens de vrouw, ingekomen op
8 november 2023;
  • het verweer tegen de zelfstandige verzoeken, ingekomen op 6 december 2023;
  • de brief van 2 april 2024, met bijlagen en aanvullende verzoeken, namens de vrouw;
  • het bericht van 22 augustus 2024 namens de vrouw;
  • de e-mail van 23 september 2024 namens de vrouw;
  • de brief van 7 november 2024, met bijlagen, namens de man;
  • de brief van 8 november 2024, met gewijzigde en aanvullende verzoeken, namens de vrouw.
De minderjarige [de minderjarige 1] heeft in een gesprek met de rechter zijn mening over de zorgregeling gegeven.
Op 20 november 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man met zijn advocaat en met accountant [naam 1] , de vrouw met haar advocaat en met accountant [naam 2] , en [naam 3] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad). Door de advocaat van de man is een nieuw vermogensoverzicht overgelegd. Door de advocaat van de vrouw is een machtiging van [jong-meerderjarige] voor het verzoek ten aanzien van alimentatie overgelegd.
Na de zitting heeft de rechtbank de e-mail van 22 november 2024, met het taxatierapport voor de bedrijfsunit [unit] van 26 september 2024, namens de vrouw ontvangen.

Feiten

  • De man en de vrouw zijn gehuwd op [dag] 2009 in [plaats] .
  • Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats 1] ;
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2013 in [geboorteplaats 1] .
  • Zij zijn ook de ouders van de inmiddels jong-meerderjarige:
  • [jong-meerderjarige] geboren op [geboortedag 3] 2006 in [geboorteplaats 2] .
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit.
  • Partijen zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
  • Deze rechtbank heeft op 27 juli 2023 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende dat – voor zover hier van belang – :
  • [jong-meerderjarige] , [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] aan de vrouw worden toevertrouwd;
  • de vrouw, met ingang van week 34 (uiterlijk op 21 augustus 2023), bij uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning in
( [postcode 1] ) [plaats] aan de [adres 1] , met bevel dat de man die woning, met ingang van week 34 (uiterlijk op 21 augustus 2023), dient te verlaten en verder niet mag betreden;
  • als voorlopige zorgregeling ieder van partijen om de week – de vrouw in de even weken en de man in de oneven weken in zijn eigen woonruimte op maximaal twintig kilometer afstand van de echtelijke woning – voor voornoemde minderjarigen dient te zorgen, waarbij de wisseling tussen partijen zal plaatsvinden op maandag na school, en de schoolvakanties bij helfte worden verdeeld;
  • de man, met ingang van 1 september 2023, aan de vrouw voorlopig een kinderalimentatie voor voornoemde minderjarigen moet betalen van € 100,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man – na wijziging – strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
  • vaststelling van een zorgregeling, waarbij ieder van de partijen om de week – de vrouw in de even weken en de man in de oneven weken – voor de kinderen in de eigen woonruimte dient te zorgen op maximaal 20 km afstand van de [adres 1] in [plaats] , waarbij de wissel zal plaatsvinden om de week op maandag na school;
  • vaststelling dat de schoolvakanties bij helfte worden gedeeld;
  • veroordeling van de man en de vrouw tot de voldoening van ieder een bedrag van
€ 100,- per maand voor de kinderen in het geval dat de vrouw akkoord gaat met een gezamenlijke kindrekening, waarvan beide partijen een pas ontvangen, en ter voldoening van de verblijfsoverstijgende kosten, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de man;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert – onder referte voor het overige – verweer tegen de verzochte vakantieregeling, tegen de bijdrage voor de gezamenlijke kindrekening en tegen de verdeling van de huwelijksgemeenschap, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de vrouw – na wijziging – zelfstandig om de echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
  • vaststelling van een zorgregeling, waarbij [jong-meerderjarige] en [de minderjarige 2] in de oneven weken bij de man zijn van maandag na school tot maandag naar school (in de even week) en waarbij [de minderjarige 1] naar inzicht contact kan hebben met de man;
  • vaststelling van een regeling voor de (school)vakanties van [jong-meerderjarige] en [de minderjarige 2] zoals door de vrouw onder randnummer 7 verzocht;
  • vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van € 95,- per maand voor [jong-meerderjarige] en [de minderjarige 2] en € 279,- per maand voor [de minderjarige 1] , bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
  • bepaling dat de man binnen twee weken na de ten aanzien van dit verzoek af te geven tussenbeschikking aan de vrouw dient te verstrekken de bankafschriften van alle op zijn naam staande bankrekeningen over de periode 25 mei 2020 tot en met 25 mei 2023, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag – een gedeelte van de dag daaronder begrepen – met een maximum van € 10.000,- voor iedere dag of ieder dagdeel dat de man hiermee in gebreke is;
  • vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de vrouw;
  • althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank juist acht,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte voor het overige – verweer tegen de verzochte verdeling van de huwelijksgemeenschap, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Ontvankelijkheid
Door beide ouders is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid beide ouders niet-ontvankelijk te verklaren in de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de stukken en de behandeling op de zitting voldoende naar voren gekomen dat de ouders niet in staat zijn om tot een gezamenlijk opgesteld en ondertekend ouderschapsplan te komen, omdat het hen niet lukt om overeenstemming te bereiken over de zorgregeling en de kinderalimentatie. Gelet hierop zal de rechtbank voorbij gaan aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv.
Aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan. De rechtbank zal de man en de vrouw daarom ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen zijn het erover eens dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en zij verzoeken om de echtscheiding uit te spreken. De rechtbank zal het verzoek tot echtscheiding daarom toewijzen.
Hoofdverblijfplaats
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de vrouw wordt bepaald. Nu niet gebleken is dat het belang van de kinderen zich tegen het verzochte verzet, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.
Zorgregeling
De rechtbank stelt voorop dat, nu [jong-meerderjarige] inmiddels achttien jaar is, de rechtbank voor hem geen zorgregeling kan vaststellen. Voor zover de verzoeken van de ouders betrekking hebben op een zorgregeling voor [jong-meerderjarige] , zal de rechtbank die afwijzen.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat er voor [de minderjarige 1] geen zorgregeling wordt vastgesteld en dat hij naar eigen invulling en op zijn eigen tempo naar de man gaat. Het is de rechtbank gebleken dat [de minderjarige 1] veel last heeft van de echtscheiding. De rechtbank zal daarom deze overeenstemming van de ouders opnemen, ook omdat zij dit in het belang van [de minderjarige 1] acht. Zoals op de zitting is besproken is het belangrijk dat [de minderjarige 1] , voor zover hij daar open voor staat, hulp ontvangt bij het verwerken van de echtscheiding en de gevolgen daarvan. Daarvoor kunnen de ouders zich wenden tot het Centrum voor Jeugd en Gezin. Daarnaast kunnen zowel [de minderjarige 1] als de ouders de website van Villa Pinedo raadplegen.
Op de zitting heeft de vrouw haar verzoek voor een zorgregeling voor [de minderjarige 2] gewijzigd. Zij verzoekt nu dat [de minderjarige 2] elke maandag en dinsdag bij de man is, elke woensdag tot en met vrijdag bij de vrouw en dat hij het ene weekend bij de man en het andere weekend bij de vrouw is, met het wisselmoment op vrijdag na school of om 18.00 uur.
De rechtbank ziet aanleiding om de huidige zorgregeling in stand te laten en het gewijzigde verzoek van de moeder af te wijzen. De vrouw heeft als reden voor de wijziging van haar verzoek aangegeven dat de man structureel vrij is op maandag en dinsdag en dat [de minderjarige 2] op de andere dagen dat hij bij de man is deels wordt verzorgd door de oma vaderszijde. De vrouw zorgt dan liever zelf voor [de minderjarige 2] . De man heeft betwist dat hij elke maandag en dinsdag vrij is. Hij heeft een wisselend rooster, maar heeft op werk kunnen regelen dat hij de ene week meer diensten draait, zodat hij meer beschikbaar is voor [de minderjarige 2] in de andere week. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een wijziging van de geldende zorgregeling. Daarbij overweegt de rechtbank dat de betrokkenheid van de oma vaderszijde geen reden is om de huidige zorgregeling te wijzigen, maar dat het juist in het belang van [de minderjarige 2] is dat hij een goede band met zijn oma heeft dan wel kan opbouwen.
Ten aanzien van de vakanties hebben de ouders op de zitting overeenstemming bereikt over het voorstel van de vrouw. De rechtbank zal daarom de door de vrouw verzochte regeling vaststellen, ook nu zij dat in het belang van [de minderjarige 2] acht. De rechtbank gaat ervan uit dat ook bij de vakantieregeling [de minderjarige 1] naar eigen inzicht naar de vader gaat.
Kinderalimentatie
De rechtbank stelt voorop dat [jong-meerderjarige] inmiddels jong-meerderjarig is. Er is een machtiging overgelegd waarin hij de vrouw machtigt om namens hem op te treden in het verzoek tot alimentatie. Aangezien niet is gesteld of gebleken dat [jong-meerderjarige] studeert en daarom uit moet worden gegaan van de WSF-norm, zal de rechtbank hem meenemen in de berekening van de kinderalimentatie voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie, die zijn opgenomen in het Rapport Alimentatienormen (het rapport), als uitgangspunt. De rechtbank rondt in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro's.
Ingangsdatum
De rechtbank zal in redelijkheid als ingangsdatum de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand hanteren.
Behoefte
Voor het bepalen van de behoefte dient allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen ten tijde van hun uiteengaan te worden bepaald. Het NBGI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen samen, inclusief eventueel kindgebonden budget. Partijen zijn in de eerste helft van 2023 uit elkaar gegaan.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat hun NBGI in 2023 meer dan € 6.000,- bedroeg, waardoor sprake is van de maximale behoefte voor drie kinderen van € 1.630,- per maand. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte € 1.731,- per maand, te weten € 577,- per kind per maand.
Draagkracht
De behoefte van de kinderen moet door de man en de vrouw worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. De financiële draagkracht van partijen dient volgens de aanbevelingen uit het rapport in beginsel te worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.270)].
Draagkracht man
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 3.237,- bruto per maand, zoals blijkt uit de salarisstroken van juli t/m september 2024. Uit de salarisstroken blijkt ook dat er een maandelijkse opbouw van een eindejaarsuitkering is van € 270,- per maand, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. Verder gaat de rechtbank uit van 8% vakantietoeslag, de pensioenpremie van
€ 169,- per maand en de premie AOP van € 5,- per maand.
De vrouw stelt dat de man ook inkomsten genereert van kluswerkzaamheden voor zijn eenmanszaak. Volgens haar hebben de kinderen ook aangegeven dat de man klust. De man heeft dit betwist en aangegeven dat hij deze eenmanszaak heeft voor het geval dat hij in de toekomst minder kan werken bij de politie. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de man lag het op de weg van de vrouw om haar stelling nader te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om rekening te houden met inkomsten uit de eenmanszaak van de man.
Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de man op € 2.887,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 526,- per maand, te weten
70% x [2.887 - (0,3 x 2.887 + 1.270)].
Draagkracht vrouw
Vast staat dat de vrouw een eenmanszaak in de vorm van een manege heeft. Vanwege het fluctuerende inkomen van ondernemers is het gebruikelijk om met de gemiddelde winst uit onderneming over drie jaar te rekenen. Op de zitting heeft de accountant van de vrouw onbetwist gesteld dat haar gemiddelde winst uit onderneming over 2021-2023 € 52.000,- per jaar bedroeg. De rechtbank acht het redelijk om van dit bedrag uit te gaan. De vrouw heeft aangevoerd dat zij wellicht iemand zal moeten inhuren voor werkzaamheden op de manage als zij daarnaast alleen voor de kinderen zal moeten zorgen en dat dat zal drukken op de winst. Omdat de vrouw dit niet nader heeft onderbouwd, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Daarnaast zal de rechtbank uitgaan van een huuropbrengst van € 450,- netto per maand uit de verhuur van de woning aan de [adres 2] , zoals door de man is gesteld en door de vrouw niet is betwist. De man stelt dat de vrouw ook inkomsten heeft uit de verhuur van de bedrijfsunit [unit] . De vrouw heeft dit betwist en aangevoerd dat de bedrijfsunit niet wordt verhuurd, omdat er momenteel meer aanbod dan vraag is. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw lag het op de weg van de man zijn stelling nader te onderbouwen. Dit heeft hij niet gedaan. De rechtbank zal daarom geen rekening houden met inkomsten uit de verhuur van de bedrijfsunit.
Rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op € 4.137,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule € 1.466,- per maand, te weten
70% x [4.137 - (0,3 x 4.137 + 1.270)].
Conclusie
Gelet op de gezamenlijke draagkracht van partijen van (€ 526,- + € 1.466,- =) € 1.992,- per maand bedraagt het eigen aandeel van de man in de kosten van de kinderen naar rato van zijn draagkracht [(€ 526,- / € 1.992,-) x € 1.731,- =] € 457,- per maand, te weten € 152,- per kind per maand.
Op de door de man te betalen bijdrage dient in beginsel een zorgkorting in mindering te worden gebracht. De zorgkorting bedraagt een percentage van de behoefte, welk percentage afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Gelet op de vast te stellen zorgregeling ziet de rechtbank aanleiding om voor [jong-meerderjarige] en [de minderjarige 2] rekening te houden met een zorgkorting van 35%. Voor hen bedraagt het bedrag aan zorgkorting € 202,- per kind per maand (35% van € 577,-). Dit bedrag aan zorgkorting is hoger dan het aandeel van de man in de kosten van [jong-meerderjarige] en [de minderjarige 2] , zodat de rechtbank voor hen geen door de man te betalen bedrag aan (kinder)alimentatie zal vaststellen.
Ten aanzien van [de minderjarige 1] ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met de minimale zorgkorting van 5%, aangezien er op dit moment beperkt contact is tussen [de minderjarige 1] en de man. Het bedrag aan zorgkorting bedraagt € 29,- per maand (5% van € 577,-). De door de man te betalen kinderalimentatie voor [de minderjarige 1] zal dan ook worden vastgesteld op een bedrag van
€ 123,- per maand.
Partneralimentatie
De rechtbank merkt op dat uit de stukken blijkt dat partijen het erover eens zijn dat partneralimentatie over en weer wordt uitgesloten met een nihilbeding en een niet-wijzigingsbeding. Aangezien hierover geen verzoek voorligt, zal de rechtbank hierover geen beslissing nemen.
Verdeling van de huwelijksgemeenschap
De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd op [dag] 2009 in [plaats] . Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. De man en de vrouw zijn vóór 1 januari 2018 met elkaar gehuwd, zodat gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet worden aangenomen dat tussen hen een wettelijke algehele gemeenschap van goederen bestaat. Als uitgangspunt geldt dat de huwelijksgemeenschap volgens artikel 1:100 BW bij helfte tussen de vrouw en de man wordt verdeeld.
De vrouw voert primair aan dat de man afstand heeft gedaan van de huwelijksgemeenschap volgens artikel 1:103 BW. Zij heeft hiertoe een door de man getekende verklaring overgelegd. Volgens genoemd artikel heeft ieder der echtgenoten het recht om afstand te doen van de gemeenschap. Artikel 1:104 BW geeft vervolgens als vereisten dat afstand moet worden gedaan bij onderhandse dan wel authentieke akte en dat de echtgenoot die gebruik maakt van dit voorrecht verplicht is binnen drie maanden na de ontbinding van de gemeenschap deze akte van afstand in te schrijven in het huwelijksgoederenregister. Vast staat dat de op 13 maart 2022 door de man ondertekende verklaring niet is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister. Volgens de vrouw mocht zij erop vertrouwen dat de verklaring een geldige afstandsverklaring was. De vrouw stelt hierover dat het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest dat de afstand niet geldig is als de echtgenoot die afstand doet, dit niet laat inschrijven in het huwelijksgoederenregister. De rechtbank volgt de vrouw hier niet in. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit artikel 1:104 BW juist dat dit wel de bedoeling van de wetgever is. De rechtbank zal daarom het primaire verzoek van de vrouw afwijzen.
De vrouw voert subsidiair aan dat bij de verdeling ten aanzien van de eenmanszaak van de vrouw moet worden aangesloten bij de leer volgend uit het arrest van de Hoge Raad van
13 februari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AN8172), inhoudende dat de maximale waarde van de onderneming de waarde is waarbij de vrouw nog net lonend kan exploiteren. De rechtbank stelt vast dat de vrouw op geen enkele manier heeft toegelicht wat de gevolgen in het onderhavige geval zouden zijn van toepassing van de leer van het genoemde arrest. De rechtbank zal daarom dit subsidiaire verzoek van de vrouw afwijzen. De rechtbank zal hieronder in een ander verband ook ingaan op dit arrest.
De rechtbank komt daarom toe aan het verzoek van de man en het meer subsidiaire verzoek van de vrouw om de gemeenschap van goederen te verdelen.
Peildatum
Als peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap geldt de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 25 mei 2023. Voor de waardering geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen – de datum van de feitelijke verdeling als peildatum.
Omvang
Partijen verzoeken de rechtbank om een beslissing te nemen over de volgende bestanddelen behorende tot de huwelijksgemeenschap:
de echtelijke woning, gelegen aan de [adres 1] te ( [postcode 1] ) [plaats] en de daarbij behorende hypotheekschuld bij de Rabobank;
de woning gelegen aan de [adres 2] te ( [postcode 1] ) [plaats] en de daarbij behorende schuld bij [bedrijfsnaam 1] B.V.;
de activa en passiva van de eenmanszaak [bedrijfsnaam 2] ;
e bedrijfsunit [unit] gelegen aan de [adres 3] te ( [postcode 2] ) [plaats] ;
de inboedel;
bankrekeningen;
de cryptorekeningen;
de Renault Clio ( [kenteken 1] ) en de Suzuki Swift ( [kenteken 2] );
de schulden.
De vrouw heeft betoogd dat de echtelijke woning ( [adres 1] ) en de woning gelegen aan de [adres 2] tot de activa van de eenmanszaak behoren. De rechtbank gaat daar aan voorbij. De jaarrekeningen van de eenmanszaak noemen ‘bedrijfsgebouwen en -terreinen’ als behorend tot de activa van de eenmanszaak. Niet valt in te zien dat de echtelijke woning en de woning gelegen aan de [adres 2] daartoe behoren. Dat de woning gelegen aan de [adres 2] wordt verhuurd aan iemand die werkt op de manege, doet daar niet aan af.
Ad. a) echtelijke woning [adres 1]
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de echtelijke woning aan de vrouw wordt toegedeeld, onder betaling van de helft van de overwaarde aan de man. Iedere partij heeft een eigen taxatierapport overgelegd, waaruit verschillende waardes van de echtelijke woning blijken. Aangezien partijen het niet eens zijn over de waarde van de echtelijke woning, zal deze opnieuw moeten worden getaxeerd. De rechtbank zal de wijze van verdeling volgens een zogenoemd ‘spoorboekje’ vaststellen onder het kopje ‘Beslissing’.
Ad. b) woning [adres 2]
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de woning gelegen aan de [adres 2] voor de getaxeerde waarde van € 200.000,- aan de vrouw wordt toegedeeld, onder betaling van de helft van de overwaarde aan de man. Partijen hebben beiden aangegeven dat aan deze woning een lening is verbonden die nog niet is afgelost. De rechtbank zal bepalen dat de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid zal worden ontslagen en dat de overwaarde tussen partijen bij helfte wordt gedeeld.
Ad. c) activa en passiva eenmanszaak [bedrijfsnaam 2]
Vast staat dat de vrouw een eenmanszaak drijft in de vorm van een manege. Partijen zijn het erover eens dat de activa en de passiva van de eenmanszaak aan de vrouw worden toegedeeld, onder betaling van de helft van de waarde aan de man. De rechtbank zal bepalen dat de activa en de passiva van de eenmanszaak aan de vrouw worden toegedeeld. Betreffende de betaling aan de man overweegt de rechtbank als volgt.
De eenmanszaak bestaat uit:
  • i) de paarden,
  • ii) de grond en gebouwen aangeduid als ‘achter [adres 4] ’, bestaande uit:
a. het perceel met de binnenrijbak (kadastraal nummer [kadastraal nummer] ),
b. de paardenwei (kadastrale nummers [kadastraal nummers] ).
(i) de paarden
Op de zitting heeft de accountant van de vrouw verklaard dat de paarden op de balans van de eenmanszaak als ‘overige bedrijfsmiddelen’ staan opgevoerd. Volgens de accountant van de man staan de partijen als ‘materiële activa’ op de balans. De rechtbank merkt op dat uit het accountantsrapport van 2023 blijkt dat onder ‘materiële activa’ ook bedrijfsgebouwen- en terreinen vallen. De rechtbank zal daarom voor de waarde van de paarden uitgaan van de waarde van de ‘andere vaste bedrijfsmiddelen’ zoals blijkt uit het accountantsrapport, te weten € 7.619,-. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw de helft van de waarde hiervan aan de man moet vergoeden.
(ii) achter [adres 4]
De vrouw heeft een taxatierapport van 31 oktober 2024 overgelegd. De man heeft gesteld geen vertrouwen te hebben in de taxateur die dit rapport heeft opgesteld. Hij heeft zijn vermoedens over de onbetrouwbaarheid echter niet onderbouwd. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van het taxatierapport, te meer nu het is opgesteld door een taxateur aangesloten bij het NVM.
Het taxatierapport noemt een marktwaarde en een agrarische waarde. De vrouw heeft aangevoerd dat moet worden uitgegaan van de (lagere) agrarische waarde. De rechtbank gaat daar niet in mee. Volgens de in het taxatierapport aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 13 februari 2004 (ECLI:NL:HR:AN8172) moet het begrip ‘agrarische waarde’ worden gelijkgesteld met de waarde die de bedrijfsopvolger, rekening houdend met zijn maximale leencapaciteit bij de bank, ten hoogste kan betalen, teneinde daarnaast het bedrijf nog juist lonend te kunnen blijven exploiteren. Deze agrarische waarde wordt gehanteerd in de agrarische sector. In onderhavig geval gaat het om het exploiteren van een manege (blijkens de jaarrekening 2021), hetgeen geen agrarisch bedrijf is (zoals de taxateur ook opmerkt in zijn rapport). De rechtbank zal daarom uitgaan van de marktwaarde.
a. Het perceel met de binnenrijbak
In het taxatierapport wordt dit perceel opgedeeld in drie elementen met ieder een eigen taxatiewaarde:
  • Binnenrijbak 200.000
  • Erfverharding / voorzieningen 10.000
  • Ondergrond bedrijfsopstallen
Totaal 340.000
Partijen hebben beiden aangegeven dat aan dit perceel een hypothecaire geldlening is verbonden die nog niet is afgelost. De rechtbank zal bepalen dat de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid zal worden ontslagen en dat de overwaarde tussen partijen bij helfte wordt gedeeld.
b. de paardenwei
In het taxatierapport is de paardenwei (in het rapport aangemerkt als cultuurgrond) getaxeerd op € 40.000, waarbij de taxateur het voorbehoud heeft gemaakt dat de grond niet verontreinigd is. Het is echter gebleken dat (een deel van) de paardenwei een aantal jaar geleden vervuild is geraakt bij de aanleg van de ernaast gelegen Maximabrug. De vrouw is hiervoor een procedure tegen de gemeente Alphen aan den Rijn gestart. De man heeft aangevoerd niet te hebben geweten van deze procedure. Naar de rechtbank begrijpt wil de man daarmee betogen dat hij niet verantwoordelijk is voor de voor die procedure gemaakte kosten. Aangezien partijen toen nog samenleefden en de vrouw bovendien onweersproken heeft aangevoerd dat één en ander breed in de lokale media werd uitgemeten, gaat de rechtbank aan het betoog van de man voorbij. Op 20 december 2023 is door deze rechtbank vonnis gewezen in de procedure tussen de vrouw en de gemeente Alphen aan den Rijn. Daarin heeft de rechtbank, samengevat, voor recht verklaard dat de gemeente toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst en dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die de vrouw daardoor heeft geleden en zal lijden. Verder moet de gemeente ervoor zorgen dat zich boven de vervuilde grond een bovenlaag grond van ten minste een halve meter bevindt van minstens de kwaliteit ‘landbouw/natuur’. De gemeente moet verder een deel van de kosten van het door onderzoeksbureau Geofoxx in opdracht van de vrouw opgestelde saneringsrapport en een deel van de juridische kosten aan de vrouw vergoeden.
De vrouw heeft betoogd dat zowel de gemeente als de vrouw zelf in hoger beroep zijn gegaan. De man heeft aangevoerd er niet van op de hoogte te zijn geweest dat de vrouw in hoger beroep is gegaan. Hij heeft aangevoerd dat hij kon leven met de uitspraak van de rechtbank en is van mening dat de kosten van het hoger beroep en de uitkomst ervan voor rekening en risico van de vrouw moeten blijven. De vrouw heeft op de zitting bevestigd dat zij de man niet heeft geïnformeerd over het instellen van hoger beroep. De rechtbank gaat echter voorbij aan de stelling van de man. Omdat de vrouw onweersproken heeft opgemerkt dat de gemeente (ook) in hoger beroep is gegaan, komt de uitkomst van die procedure voor rekening en risico van partijen samen. In hoger beroep is nog geen uitspraak gedaan.
De rechtbank komt tot een verdeling van de paardenwei op de navolgende wijze. De man heeft onweersproken gesteld dat er geen hypothecaire lening rust op de paardenwei. De rechtbank begroot de waarde van de paardenwei op dit moment op € 0,- wegens de huidige status van de - niet gesaneerde - grond. Voor de definitieve verrekening moet het arrest van het Hof in het hoger beroep afgewacht worden.
  • Mocht het Hof in hoger beroep bepalen dat de grond van de paardenwei op kosten van de gemeente gesaneerd moet worden, dan zal de grond vervolgens, in gesaneerde staat, opnieuw moeten worden getaxeerd. De helft van die waarde zal de vrouw aan de man moeten vergoeden. Daarbij moet gekeken worden naar de sanering zoals het Hof die bepaald heeft. Indien de vrouw een andere (betere) sanering wenst en daartoe overgaat, hoeft de man daar niet aan mee te betalen. Hij deelt dan ook niet mee in de waardevermeerdering van de grond (ten opzichte van de waarde na de door het Hof voorgeschreven sanering).
  • Mocht het Hof bepalen dat de gemeente niet verplicht is de grond te saneren, dan blijft de waarde van de paardenwei € 0,- en hoeft geen nadere verrekening plaats te vinden. In het geval dat de vrouw dan alsnog tot sanering overgaat, hoeft de man daar niet aan mee te betalen. Ook in dat geval deelt hij niet mee in de waardevermeerdering van de paardenwei (ten opzichte van de waarde van € 0,-).
Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij het volgende op. Door de vrouw is aangevoerd dat de grond hoe dan ook gesaneerd moet worden op de wijze die Geofoxx beschrijft en dat dit door Geofoxx is begroot op € 639.874,37 (incl. BTW). Volgens de vrouw moet de man hier voor de helft aan bijdragen. De rechtbank gaat hier niet in mee. Zoals gezegd moet uitgegaan worden van hetgeen het Hof in het hoger beroep beslist. Dat de vrouw nadien wellicht anders denkt over de benodigde sanering, komt voor haar eigen rekening.
De schulden
De procedures over de paardenwei hebben geld gekost. Het rapport van Geofoxx kostte € 61.826,83. De juridische kosten kan de rechtbank niet precies vaststellen, omdat deze kosten zijn vermengd met de kosten van de echtscheidingsprocedure. De rechtbank zal daarom een begroting van de juridische kosten voor de procedures over de paardenwei maken en komt daarbij uit op € 90.000,-. De man heeft gesteld dat deze kosten zijn gemaakt door de vader van de vrouw en dat de vader van de vrouw dit niet zal verhalen op de vrouw. De vrouw heeft dit betwist en aangevoerd dat haar vader inderdaad via zijn B.V. de kosten heeft betaald, maar dat daar een schuld in de eenmanszaak tegenover staat. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man, omdat hij dit niet verder heeft onderbouwd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de (B.V. van de) vader van de vrouw een vordering heeft op de eenmanszaak en de eenmanszaak daarom een schuld heeft aan de (B.V. van de) vader van de vrouw. De man dient in de onderlinge verhouding voor de helft bij te dragen aan de schuld. Wanneer de werkelijke hoogte van de schuld vastgesteld kan worden, dus na een specificatie van de advocaten ten aanzien van de kosten die zij voor de procedures voor de rechtbank en voor het Hof betreffende de paardenwei hebben gemaakt minus de kosten die de gemeente eventueel moet vergoeden, kan een aanvullende verrekening tussen partijen gemaakt worden. Van andere schulden dan voornoemde is de rechtbank niet gebleken.
Conclusie betreffende de eenmanszaak
De baten worden begroot op € 347.619 (7.619,- + 340.000,- + 0,-).
De schulden worden begroot op € 151.826,83 (61.826,83 + 90.000,-)
Het verschil bedraagt € 195.792,17
De rechtbank zal de activa en de passiva van de eenmanszaak aan de vrouw toedelen onder betaling van € 97.896,10 aan de man.
Ad. d) bedrijfsunit [unit]
De vrouw stelt dat de bedrijfsunit [unit] is bedoeld als pensioenvoorziening voor haar. Zij acht het daarom redelijk en stelt daarom voor dat dit aan haar wordt toegedeeld zonder enige uitkering aan de man. De man wil dat de bedrijfsunit aan de vrouw wordt toegedeeld onder betaling van de helft van de waarde aan de man.
Aangezien de bedrijfsunit in de huwelijksgemeenschap valt en de man niet instemt met het voorstel van de vrouw, zal de rechtbank de bedrijfsunit verdelen. Na de zitting heeft de vrouw een recent taxatierapport overgelegd waaruit een waarde van de bedrijfsunit blijkt van € 135.000,-. De man heeft aangegeven dat er ongedateerde facturen zijn overgelegd voor verbouwing van de bedrijfsunit en dat niet duidelijk is of dit in de taxatie is verwerkt. Volgens de vrouw gaat het om een recente taxatie en mag worden aangenomen dat deze werkzaamheden tot een vermeerdering van de waarde hebben geleid. Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende aanleiding om ervan uit te gaan dat de overgelegde facturen van na de taxatie zijn. De rechtbank zal daarom uitgaan van de getaxeerde waarde.
De vrouw stelt dat een hypothecaire geldlening verbonden is aan de bedrijfsunit. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de man heeft de vrouw haar stelling onvoldoende met stukken onderbouwd. De rechtbank zal daarom bepalen dat de bedrijfsunit aan de vrouw wordt toegedeeld onder betaling van de helft van de waarde aan de man.
Ad. e) inboedel
De man heeft een inboedellijst overgelegd en een verzoek om toedeling van een aantal inboedelgoederen ingediend. De lijst en het verzoek komen niet met elkaar overeen. De man en de vrouw zijn het op de zitting erover eens geworden dat de man een aantal inboedelgoederen toegedeeld krijgt. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen. Voor de opsomming van de goederen verwijst de rechtbank naar hetgeen onder het kopje ‘Beslissing’ is opgenomen.
Ad. f) bankrekeningen
De man en de vrouw zijn het erover eens dat ieder de eigen bankrekeningen, conform het door de man opgestelde overzicht, krijgt toegedeeld en dat de saldi op deze rekeningen op de peildatum bij helfte tussen hen worden verdeeld. Op de zitting hebben partijen verder afgesproken dat de man € 2.000,- zal vergoeden aan de huwelijksgemeenschap als compensatie voor de hotelkosten die hij van gemeenschapsgeld heeft voldaan, terwijl hij in de hotels verbleef met een andere vrouw. Dit betekent dat de man € 1.000,- aan de vrouw moet vergoeden. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen.
De vrouw stelt dat de man over de afgelopen drie jaar onttrekkingen ter waarde van
€ 16.685,80 van gezamenlijke bankrekeningen heeft gedaan en dat de man dit aan de gemeenschap moet vergoeden. Zij wil dat de man bankafschriften van de bankrekeningen op zijn naam over de afgelopen drie jaar overlegt. De rechtbank overweegt dat de man aan zijn wettelijke plicht op grond van artikel 1:164 lid 1 BW heeft voldaan om inzicht te geven in zijn bankrekeningen over het afgelopen half jaar. De wet voorziet niet in het inzichtelijk maken van banktransacties over de afgelopen drie jaar, zoals de vrouw verzoekt. De rechtbank is verder van oordeel dat de vrouw, mede gelet op de betwisting van de man, onvoldoende heeft onderbouwd dat de man onttrekkingen van gezamenlijke bankrekeningen heeft gedaan voor het door haar genoemde bedrag. De rechtbank zal daarom dit verzoek van de vrouw afwijzen.
Verder stelt de vrouw dat de man € 6.500,- van de bankrekeningen van de kinderen heeft onttrokken en dat hij dit bedrag moet terugstorten. De man geeft aan dat hij inderdaad bedragen van de bankrekening van de kinderen heeft opgenomen, maar dat dit aan de kinderen is uitgegeven, bijvoorbeeld voor een rijbewijs, scooter en telefoon. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar stelling, gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal daarom dit verzoek van de vrouw afwijzen.
De rechtbank merkt op dat de man heeft verzocht om ook de bankrekeningen van de kinderen aan de vrouw toe te delen. De bankrekeningen ten name van de kinderen dienen buiten de verdeling te blijven, omdat dit geld aan de kinderen toekomt. De saldi van de rekeningen van de kinderen behoren tot hun eigen vermogen en dus niet tot de huwelijksgemeenschap van partijen die verdeeld moet worden. De rechtbank zal dit verzoek van de man daarom afwijzen.
Ad. g) cryptorekeningen
De vrouw stelt dat de man crypto currency accounts bij BLOX en Bitvavo heeft. Zij heeft zelf ook een account bij Bitvavo. De man heeft onbetwist gesteld dat zijn account bij BLOX is opgeheven en is overgegaan naar Bitvavo. De rechtbank zal bepalen dat beide partijen hun eigen crypto currency account krijgen toegedeeld en dat de saldi op deze accounts op de peildatum bij helfte tussen hen worden verdeeld.
De rechtbank gaat niet mee in de stelling van de vrouw dat de man een crypto currency account heeft verzwegen en daardoor aan de vrouw heeft verbeurd volgens artikel 1:135 lid 3 BW, te meer omdat zij zelf ook een dergelijk account heeft dat zij niet eerder had opgevoerd.
Ad. h) Renault Clio ( [kenteken 1] ) en Suzuki Swift ( [kenteken 2] )
Partijen hebben op de zitting overeenstemming bereikt over toedeling van de Renault Clio aan de man en van de Suzuki Swift aan de vrouw, zonder nadere verrekening. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen.
Ad. i) schulden
Vordering [naam 4]
De vrouw stelt dat [naam 4] (hierna: [naam 4] ) een vordering op de huwelijksgemeenschap heeft van € 16.000,- en verzoekt de rechtbank te bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld. De vrouw heeft facturen gedateerd op 23 april 2022 overgelegd ter onderbouwing van de vordering.
De man geeft aan dat [naam 4] de partner is (was) van de vrouw met wie de man een affaire had. De man en [naam 4] hebben elkaar altijd over en weer geholpen met klussen. Nadat de affaire was uitgekomen heeft [naam 4] ineens facturen opgesteld, terwijl dat niet was afgesproken. De man betwist de juistheid van deze facturen, zoals de vrouw volgens hem eerder zelf ook deed.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft onbetwist gesteld dat hij en [naam 4] over en weer vriendendiensten verrichtten en dat niet bij elkaar in rekening brachten. De rechtbank merkt op dat de facturen gedateerd zijn één maand na het uitkomen van de affaire van de man en dat de bedragen op de facturen niet overeenkomen met het door de vrouw gevorderde bedrag. Dit samen genomen leidt tot het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende vast is komen te staan dat er een schuld aan [naam 4] open staat. De rechtbank zal daarom dit verzoek van de vrouw afwijzen.
Schuld [bedrijfsnaam 1] B.V.
De vrouw stelt dat tot de huwelijksgemeenschap een schuld bij [bedrijfsnaam 1] B.V. (de B.V. van de vader van de vrouw) behoort voor de procedure tussen partijen en de gemeente Alphen aan den Rijn over de vervuilde grond. De kosten hiervoor zijn door de B.V. voorgeschoten.
De rechtbank overweegt dat deze juridische kosten al zijn meegenomen in de verdeling van de activa en passiva van de eenmanszaak van de vrouw. De rechtbank zal daarom dit verzoek van de vrouw afwijzen.
Vergoedingsrecht
De vrouw stelt dat zij de volledige hypotheekaflossingen heeft voldaan voor [adres 1] en [adres 2] vanaf het moment dat de man de echtelijke woning heeft verlaten. Zij verzoekt te bepalen dat aan haar een vergoedingsrecht toekomt van de helft van de door haar gedane aflossingen. Zij verzoekt dit per 1 januari 2023 tot de datum van overdracht van de woningen.
De man heeft aangegeven dat een dergelijke vordering niet per 1 januari 2023 kan worden verzocht, maar dat dit pas vanaf de peildatum kan, in dit geval 25 mei 2023. Daarnaast heeft de man op de zitting een berekening gemaakt van de aflossingen minus de huuropbrengsten sinds de peildatum, wat uitkomt op € 4.860,-. Op de zitting heeft de man hierover aangegeven dat de helft hiervan een redelijke gebruiksvergoeding zou zijn en dat dit tegen elkaar kan wegvallen.
De rechtbank is met de man van oordeel dat moet worden gekeken naar de aflossingen en opbrengsten per de peildatum. Hetgeen daarvóór is betaald en verkregen, is inmiddels hierboven al verdeeld. Voorts merkt de rechtbank op dat de man geen gebruiksvergoeding heeft verzocht en dat de vrouw op de zitting niet heeft ingestemd met het voorstel van de man. De rechtbank zal daarom geen beslissing over een gebruiksvergoeding nemen. De rechtbank acht het wel redelijk dat de man voor de helft bijdraagt aan de hypotheekaflossingen. Op de zitting is gebleken dat voor [adres 1] maandelijks € 680,- wordt afgelost, wat in totaal over de afgelopen achttien maanden € 12.240,- is. Voor [adres 2] bedraagt de maandelijkse aflossing € 490,-, wat over de afgelopen achttien maanden in totaal € 8.820,- is. Daarnaast is gebleken dat de huuropbrengst van [adres 2] € 900,- per maand is, in totaal € 16.200,- over de afgelopen achttien maanden. Hoewel de vrouw stelt dat volgens de afspraken die in de voorlopige voorzieningenprocedure zijn gemaakt deze huuropbrengsten volledig aan haar toekomen, is dit door de man betwist en volgt dit niet uit de beschikking van de rechtbank. De rechtbank overweegt daarom dat beide partijen recht hebben op de helft van de huuropbrengsten. Dat bedrag wordt in mindering op de totale aflossingen gebracht, waardoor een bedrag van € 4.860,- resteert. De man moet de helft van dit bedrag aan de vrouw vergoeden, te weten € 2.430,-, vermeerderd met de helft van de na 1 december 2024 tot aan de levering van de woning door de vrouw verrichte en (eventueel) nog te verrichten aflossingen. Ook voor de periode na 1 december 2024 brengen de redelijkheid en billijkheid namelijk mee dat partijen, die beiden gelijkelijk profiteren van de aflossing, ieder voor de helft dienen bij te dragen aan de aflossingen. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd of gebleken die een andere draagplicht dan die bij helfte rechtvaardigen.
Proceskosten
Aangezien het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren zoals hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [dag] 2009 in [plaats] ;
*
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats 1] ;
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2013 in [geboorteplaats 1] ,
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
*
stelt een zorgregeling voor [de minderjarige 2] vast, waarbij ieder van de partijen om de week – de vrouw in de even weken en de man in de oneven weken – voor hem in de eigen woonruimte zorgt op maximaal 20 km afstand van de [adres 1] in [plaats] , waarbij de wissel zal plaatsvinden om de week op maandag na school;
*
bepaalt dat [de minderjarige 1] naar eigen inzicht contact kan hebben met de man;
*
bepaalt ten aanzien van de (school)vakanties dat deze als volgt bij helfte worden verdeeld:
  • voorjaarsvakantie: in de oneven jaren bij de man en in de even jaren bij de vrouw;
  • meivakantie: in de oneven jaren de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man en in de even jaren andersom;
  • zomervakantie: in de oneven jaren de eerste drie weken bij de man en de tweede drie weken bij de vrouw en in de even jaren andersom;
  • herfstvakantie: in de oneven jaren bij de vrouw en in de even jaren bij de man;
  • kerstvakantie: in de oneven jaren de eerste week van de vakantie en de kerstdagen bij de vrouw en de tweede week van de vakantie en oud- en nieuwjaarsdag bij de man, en in de even jaren andersom,
waarbij geldt dat [de minderjarige 1] naar eigen inzicht naar de man gaat;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige 1] van € 123,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
- met betrekking tot de woning, gelegen aan de [adres 1] te ( [postcode 1] ) [plaats] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening:
1. de woning wordt toegedeeld aan de vrouw op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) voor zover partijen het niet eens worden over de keuze voor een onafhankelijk makelaar-taxateur dient de man aan de vrouw binnen één maand na de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand drie onafhankelijke NVM-makelaar-taxateurs voor te stellen die bereid en in staat zijn de woning te taxeren, waaruit de vrouw er vervolgens binnen één week één kiest. Partijen verstrekken vervolgens binnen één week een gezamenlijke opdracht aan deze makelaar-taxateur tot taxatie van de woning. Deze makelaar-taxateur zal tussen partijen bindend de waarde vaststellen waartegen de vrouw de woning zal overnemen;
b) de vrouw dient binnen twee maanden na de taxatie aan de man aan te tonen dat zij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen;
c) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde, te vermeerderen met de waarde van de eventueel aan de woning gekoppelde polissen ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de makelaar-taxateur;
d) de kosten van de notariële overdracht worden door de vrouw, als kosten koper, voldaan;
e) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
2) indien de vrouw de woning niet kan overnemen onder bovengenoemde voorwaarden, dan wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) partijen dienen binnen één week nadat de onder 1) genoemde termijn is verstreken of nadat de vrouw kenbaar heeft gemaakt de woning niet te kunnen overnemen aan de onder 1) genoemde makelaar-taxateur een gezamenlijke opdracht verstrekken tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, te vermeerderen met de waarde van de eventueel aan de woning gekoppelde polissen ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
- de woning aan de [adres 2] te ( [postcode 1] ) [plaats] en de en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening worden aan de vrouw toegedeeld, op voorwaarde dat zij zorg zal dragen voor het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire schuld en waarbij de vrouw de helft van de overwaarde – te weten de overeengekomen waarde van € 200.000,- minus de hypothecaire lening en minus de kosten van de verkoop en de overdracht – aan de man dient te vergoeden;
- de activa en passiva van de eenmanszaak [bedrijfsnaam 2] worden aan de vrouw toegedeeld, waarbij de vrouw de helft van de begrote waarde, te weten € 97.896,10, aan de man moet vergoeden en waarbij een aanvullende verrekening tussen partijen zal plaatsvinden nadat het Hof uitspraak heeft gedaan in het hoger beroep, overeenkomstig het in het lichaam van deze beschikking bepaalde;
- de bedrijfsunit [unit] met (bouw)nummer [nummer] aan de [weg] te ( [postcode 3] ) [plaats] wordt voor een waarde van € 135.000,- toegedeeld aan de vrouw, waarbij de vrouw de helft van de waarde, te weten € 67.500,-, aan de man moet vergoeden;
- ten aanzien van de inboedel: de visspullen, het kerstdorp, de fitnesspullen, de fiets van de man, het gereedschap, de BBQ met toebehoren, de aanhanger, de kampeerspullen, de tuintafel, het bed met dekbed en kussen, het snowboard, de helft van de stellingen in de garage, de luchtbuks, het vismes en een dolkje worden aan de man toegedeeld en de overige inboedel aan de vrouw, zonder nadere verrekening;
- de man en de vrouw krijgen ieder hun eigen bankrekeningen toegedeeld, onder verrekening van de saldi van deze bankrekeningen op de peildatum bij helfte;
- de man moet € 1.000,- vergoeden aan de vrouw ter compensatie voor de betaalde hotelkosten van gemeenschapsgeld;
- de man en de vrouw krijgen ieder hun eigen crypto currency account bij Bitvavo toegedeeld, onder verrekening van de saldi van de accounts op de peildatum bij helfte;
- de Renault Clio ( [kenteken 1] ) wordt aan de man toegedeeld en de Suzuki Swift
( [kenteken 2] ) wordt aan de vrouw toegedeeld, zonder nadere verrekening;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw moet voldoen een bedrag van € 2.430,- te vermeerderen met de helft van de aflossingen door de vrouw gedaan na 1 december 2024 tot levering van [adres 1] en [adres 2] aan de vrouw dan wel aan een derde;
*
verklaart deze beschikking tot zover, met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding tussen de man en de vrouw, uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Witteman, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. P.M.A. van Oosten als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van
27 december 2024.