ECLI:NL:RBDHA:2024:22656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
NL24.38860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Syrische eiser na eerdere afwijzing op grond van openbare orde

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak van een Syrische eiser die een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. Eiser, die eerder een aanvraag had ingediend die op 14 juli 2021 was afgewezen, stelde dat hij geen gevaar voor de openbare orde vormde. De minister van Asiel en Migratie had de eerdere aanvraag afgewezen op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, omdat er ernstige redenen waren om te veronderstellen dat eiser zich schuldig had gemaakt aan bepaalde gedragingen. Eiser diende op 6 juli 2023 opnieuw een aanvraag in, maar deze werd op 1 oktober 2024 door de minister niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank beoordeelde het beroep van eiser tegen deze afwijzing. Eiser was niet verschenen op de zitting, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe elementen waren die de aanvraag relevant maakten. Eiser had aangevoerd dat de minister ten onrechte had gesteld dat hij niet eerder had vermeld dat hij part-time had gewerkt, en dat er een motiveringsgebrek was. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende gemotiveerd had gereageerd op de zienswijze van eiser en dat de beroepsgronden van eiser niet tot vernietiging van het besluit konden leiden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiser geen recht had op vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Loman en bekendgemaakt op 24 december 2024. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38860
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D. van Elp),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: R.E. Thijssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1970] .
2. Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 14 juli 2021 afgewezen. Volgens de minister is eiser een gevaar voor de openbare orde omdat er ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Het besluit van 14 juli 2021 staat inmiddels in rechte vast.
3. Eiser heeft op 6 juli 2023 opnieuw een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft op 15 augustus 2023 een voornemen uitgebracht. Eiser heeft een zienswijze ingediend. Bij besluit van 17 augustus 2023 heeft de minister de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft de minister op 21 november 2023 het besluit van 17 augustus 2023 ingetrokken.
4. De minister heeft bij besluit van 1 oktober 2024 opnieuw beslist op de aanvraag van eiser en deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard. Daartegen heeft eiser beroep ingesteld.
5. De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep1, op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Zaak NL24.28861

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de aanvraag van eiser niet- ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. De minister heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 14 juli 2021. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
9. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte aan hem tegenwerpt dat hij niet eerder heeft verteld dat hij part-time heeft gewerkt. Het arrest XY2 van het Hof van Justitie van de Europese Unie is duidelijk op dit punt. Verder voert eiser aan dat er sprake is van een motiveringsgebrek. De minister heeft overwogen dat het wel of niet full-time werken geen nieuw ligt op de zaak werpt, maar eiser is het daar niet mee eens. Het maakt een groot verschil of iemand dagelijks is betrokken bij bepaalde zaken of slechts op beperkte basis. Daarnaast voert eiser aan dat de minister ten onrechte eisers stelling in de zienswijze dat de omstandigheden in Syrië zeer goed waren, niet als nieuw relevant element of bevinding heeft gezien. De minister heeft verder te weinig waarde gehecht aan het e-mailbericht van de heer [A] .
10. De rechtbank stelt vast dat wat eiser naar voren heeft gebracht in essentie een herhaling is van de zienswijze. De minister is naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. Het is dan aan eiser om in beroep specifiek aan te geven waarom de motivering van de minister in het besluit niet juist is op die punten. Omdat eiser en zijn gemachtigde niet op de zitting zijn verschenen is er geen toelichting op de ingediende beroepsgronden gekomen. De beroepsgronden kunnen daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

11. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
2 HvJ 9 september 2021, ECLI:EU:C:2021:710.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.S. Lodder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.