ECLI:NL:RBDHA:2024:22652

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
KRJ-1- 2023017442
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.1.11 Sv van een B.V. inzake rechtshulpverzoek van Oekraïense autoriteiten

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 552a juncto artikel 5.1.11 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Klaagster, een B.V., had op 12 februari 2024 gegevens verstrekt aan de Oekraïense autoriteiten in het kader van een rechtshulpverzoek. Vervolgens heeft klaagster een beklag ingediend om kennisname, gebruik en overdracht van deze gegevens te verbieden. De rechtbank heeft op 14 maart 2024 de zaak behandeld in raadkamer, waarbij de officier van justitie en de vertegenwoordiger van klaagster zijn gehoord. Klaagster stelde dat er sprake was van weigeringsgronden ex artikel 5.1.5, vierde en vijfde lid, Sv, en verzocht de rechtbank om het gebruik van de gegevens te verbieden. De officier van justitie betoogde echter dat het beklag ongegrond moest worden verklaard, verwijzend naar de relevante wetgeving en de brief van het ministerie van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgronden zich niet voordeden en verklaarde het beklag ongegrond. Tevens werd opgemerkt dat de wettelijke termijn voor de beschikking was overschreden, maar dit had geen gevolgen voor de beoordeling van het beklag.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Diasnummer: KRJ-1- 2023017442
Kenmerk RK: 24-003807
Beschikking van de rechtbank Den Haag, meervoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.1.11 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klaagster] B.V.,gevestigd te: [postcode] [vestigingsplaats] , adres: [adres]
vertegenwoordigd door [naam] , algemeen directeur,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn advocaat mr. D.S. Schreuders,
Claude Debussylaan 247, 1082 MC Amsterdam,
hierna: klaagster.

1.Inleiding

Naar aanleiding van een rechtshulpverzoek d.d. 27 maart 2023 en een aanvullend rechtshulpverzoek d.d. 18 juli 2023 van de Oekraïense autoriteiten, zijn in het kader van een vordering ex artikel l 26nd Sv in een strafrechtelijk onderzoek op 12 februari 2024 door klaagster gegevens verstrekt met betrekking tot de in de vordering genoemde
(rechts)personen.
Klaagster heeft op 12 februari 2024 bij deze rechtbank een beklag ex artikel 552a Sv ingediend, strekkende tot een verbod tot kennisname, gebruik en overdracht van de verstrekte gegevens.

2.De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 14 maart 2024 in raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het dossier met bovengenoemd diasnummer.
De Oekraïense autoriteiten hebben verzocht om geheimhouding van het onderliggende onderzoek. Het rechtshulpverzoek en de onderliggende stukken zijn daarom niet verstrekt aan klaagster.
Klaagster, vertegenwoordigd door [naam] , algemeen directeur, bijgestaan door mr. D.S. Schreuders, is gehoord.
De officier van justitie, mr. S. van Brakel, is gehoord.

3.Het standpunt van klaagster

Klaagster stelt zich op het standpunt dat het beklag gegrond dient te worden verklaard, omdat er sprake is van de weigeringsgronden ex artikel 5.1.5, vierde en vijfde lid, Sv. Klaagster verzoekt de rechtbank te verbieden dat van de overgedragen gegevens kennis , wordt genomen dat deze niet worden gebruikt, dat wil zeggen aan de verzoekende staat worden overgedragen, en dat alle gevolgen van de vordering ex art. 126ndjuncto art. 5. l .8
Sv worden teruggedraaid. De nadere onderbouwing van dit standpunt heeft de advocaat vervat in zijn pleitaantekeningen die als bijlage l aan deze beslissing worden gehecht.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. Zij stelt dat er geen sprake is van de weigeringsgronden ex artikel 5.1.5 Sven verwijst naar de brief van de Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken (AIRS) van het ministerie van Justitie en Veiligheid. die zij voorafgaand aan de zitting heeft toegezonden aan de advocaat van klaagster (bijlage 2). De nadere gang van zaken heeft de officier van justitie vervat in haar schriftelijke aantekeningen (bijlage 3).

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1
De bevoegdheid van de rechtbank
De bevoegdheid van de rechtbank tot kennisneming van het beklag vloeit voort uit artikel 5.1.11, derde lid, Sv,jo. artikel 552a, vierde lid, Sv. Er is geen vervolging ingesteld tegen klaagster, zodat bevoegd is de rechtbank van het arrondissement binnen hetwelk de kennisneming js geschied, zijnde Den Haag.
5.2
De ontvankelijkheid van klaagster
Ingevolge artikel 5.1.11, eerste lid, Sv moet een beklag tegen gevorderde gegevens naar aanleiding van een rechtshulpverzoek binnen veertien dagen na kennisgeving van het rechtsmiddel worden ingediend bij de rechtbank.
Na de verstrekking van de gegevens door de klaagster, heeft klaagster vervolgens binnen deze termijn haar klaagschrift ingediend bij de rechtbank, zodat zij kan worden ontvangen in haar beklag.
5.3
De inhoudelijke beoordeling
Vooropgesteld wordt dat indien een rechtshulpverzoek is gegrond op een verdrag, zoveel mogelijk aan dat verzoek gevolg dient te worden gegeven. Er kan slechts van inwilliging van het verzoek worden afgezien als zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag dan wel de wet (in het bijzonder
de weigeringsgronden die zijn genoemd in het verdrag en artikel 5.1.5 Sv) of indien door inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht (vgl.
HR19 maart 2002, ECLl:NL:HR:2003:AF6604). Uit artikel 5.1.11, derde lid, Sv volgt verder dat de beklagrechter geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het rechtshulpverzoek.
Nederland en Oekraïne zijn beide partij bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken en het daarbij behorende Aanvullend Protocol.
Op grond van het Nederlandse voorbehoud bij artikel 5 van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, worden verzoeken om doorzoeking en inbeslagname alleen uitgevoerd voor zover het gaat om strafbare feiten die tot uitlevering kunnen leiden ingevolge het Europees Verdrag betreffende uitlevering en voor zover een Nederlandse rechter de uitvoering heeft toegestaan in overeenstemming met het Nederlands recht.
Op grond van artikel 2 van het Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken wordt de inwilligbaarheid van rogatoire commissies strekkende tot huiszoeking of inbeslagneming niet aan verdere voorwaarden onderworpen dan dat het delict strafbaar is volgens de wetgeving van de verzoekende partij en het overeenkomstig een strafbaar feit van dezelfde aard volgens de wetgeving van de aangezochte partij betreft.
Uit artikel 5.1.8 Sv volgt dat de ter uitvoering van een verzoek om rechtshulp in beginsel dezelfde opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen kunnen worden gebruikt als in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek naar dezelfde strafbare feiten als waarop het buitenlandse verzoek om rechtshulp is gebaseerd.
Het rechtshulpverzoek is door de bevoegde autoriteiten van Oekraïne gedaan in verband met een strafrechtelijk onderzoek tegen één of meer (rechts)personen ten aanzien van wie de verdenking bestaat dat deze zich heeft/hebben schuldig gemaakt aan (een) misdrijf/misdrijven, die naar Nederlands recht (een) misdrijf/misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering opleveren. Door de verzoekende staat is in het kader van dat strafrechtelijk onderzoek verzocht om gegevens. De officier van justitie heeft naar aanleiding van het rechtshulpverzoek gebruik gemaakt van de bevoegdheid neergelegd in artikel l26nd Sv. Aan de wettelijke vereisten voor de inzet van deze bevoegdheid naar Nederlands recht is voldaan.
Volgens klaagster is er sprake is van een situatie die, in het licht van de fundamentele rechten volgend uit artikel 6 EVRM, leidt tot de weigeringsgronden ex artikel 5.1.5, vierde en vijfde lid, Sv. Klaagster heeft toegelicht dat het gaat om vele strafrechtelijke onderzoeken door de Oekraïense autoriteiten naar een voormalig politicus en dat de daaruit voortvloeiende mogelijkheid voor de Oekraïense autoriteiten om via de Nederlandse autoriteiten beslagmaatregelen te treffen, nadelig is voor de bedrijfsactiviteiten van klaagster nu de kans bestaat dat zij wordt betrokken in een politiek proces in Oekraïne.
De weigeringsgrond volgend uit artikel 5.1.5, vijfde lid, Sv ziet op strafbare feiten van politieke aard of daarmede verband houdende feiten. Op basis van de onderliggende stukken, waaronder de brief van het ministerie van Justitie en Veiligheid d.d. 5 maart 2024, concludeert de rechtbank dat deze weigeringsgrond zich niet voordoet. De in het klaagschrift beschreven strafrechtelijke onderzoeken onder gezag van de Oekraïense autoriteiten, maken niet dat er - gelet op de concrete verdenking die ten grondslag ligt aan het onderhavige rechtshulpverzoek - sprake is van de weigeringsgrond bedoeld in het vijfde lid. Gelet op het verzoek tot vertrouwelijke behandeling van de onderliggende stukken door de Oekraïense autoriteiten kan de rechtbank niet voorzien in een nadere toelichting hierop.
De rechtbank komt ten aanzien van de weigeringsgrond volgend uit artikel 5.1.5, vierde lid, Sv tot een gelijkluidende conclusie. De vraag of er sprake is van een discriminatoire vervolging wordt door het ministerie van Justitie en Veiligheid ontkennend beantwoord. Het ministerie schrijft in haar brief van 5 maart 2024 dat zij Oekraïne' ondersteunt in de initiatieven die Oekraïne onderneemt op het gebied van corruptiebestrijding en mede gelet hierop, tenzij er goede redenen zijn die dit niet rechtvaardigen, ingaat op haar verzoeken tot rechtshulp. Uit de brief volgt dat het ministerie van Buitenlandse Zaken nogmaals is geconsulteerd naar aanleiding van het ingediende klaagschrift met onderliggende stukken.
Bestudering van deze stukken maken de eerdere beoordeling van de uitvoerbaarheid van de rechtshulpverzoeken niet anders.
Tegen deze achtergrond en in aanmerking genomen dat het rechtshulpverzoek is gebaseerd op het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken en derhalve wordt beheerst door het interstatelijke vertrouwensbeginsel (waarbij de juistheid van de door de verzoekende staat verstrekte informatie tot uitgangspunt wordt genomen) komt de rechtbank tot de conclusie dat de weigeringsgrond ex artikel 5.1.5, vierde lid, Sv zich niet voordoet.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaren.
Ten overvloede constateert de rechtbank dat de in artikel 552a, negende lid, Sv neergelegde wettelijke termijn van dertig dagen om tot een beschikking te komen, is overschreden. Dit heeft echter geen gevolgen voor de beoordeling van het beklag, nu deze krappe termijn - evenals de andere termijnen met betrekking tot internationale rechtshulp - tot doel heeft de doorlooptijden in de internationale samenwerking te bevorderen en niet het borgen van de belangen van individuele betrokkenen.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter, en mrs. J. Holleman en
K.C.J. Vriend, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.G. Lammerts van Bueren en B.M. Boxma, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 maart 2024.