ECLI:NL:RBDHA:2024:22638
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake verblijfsvergunning
In deze zaak heeft verzoekster op 12 september 2024 beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig had beslist op haar aanvraag voor toetsing aan het EU-recht en een verblijfsvergunning. Op 25 september 2024 heeft de gemachtigde van verzoekster aangegeven dat de aanvraag gedeeltelijk was ingetrokken, en dat verweerder enkel op de aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM kon beslissen. Op 16 oktober 2024 heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning afgewezen, met de mededeling dat verzoekster niet in aanmerking kwam voor een verblijfsdocument EU/EER. Verzoekster heeft op 6 november 2024 het beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. Verweerder weigerde deze vergoeding, omdat de aanvraag door verzoekster was ingetrokken.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat, hoewel verzoekster haar aanvraag gedeeltelijk heeft ingetrokken, verweerder alsnog een besluit op de aanvraag heeft genomen. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van € 437,50 aan proceskosten. Dit bedrag is vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij rekening is gehouden met de aard van de zaak en de ingeschakelde juridische hulpverlener. Tevens moet verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en bekendgemaakt op 20 december 2024.