ECLI:NL:RBDHA:2024:22638

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
NL24.35714
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake verblijfsvergunning

In deze zaak heeft verzoekster op 12 september 2024 beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig had beslist op haar aanvraag voor toetsing aan het EU-recht en een verblijfsvergunning. Op 25 september 2024 heeft de gemachtigde van verzoekster aangegeven dat de aanvraag gedeeltelijk was ingetrokken, en dat verweerder enkel op de aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM kon beslissen. Op 16 oktober 2024 heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning afgewezen, met de mededeling dat verzoekster niet in aanmerking kwam voor een verblijfsdocument EU/EER. Verzoekster heeft op 6 november 2024 het beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. Verweerder weigerde deze vergoeding, omdat de aanvraag door verzoekster was ingetrokken.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat, hoewel verzoekster haar aanvraag gedeeltelijk heeft ingetrokken, verweerder alsnog een besluit op de aanvraag heeft genomen. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van € 437,50 aan proceskosten. Dit bedrag is vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij rekening is gehouden met de aard van de zaak en de ingeschakelde juridische hulpverlener. Tevens moet verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en bekendgemaakt op 20 december 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35714
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoekster], verzoekster V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.J. Keiman)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Procesverloop

Verzoekster heeft op 12 september 2024 beroep ingesteld, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag om (primair) ‘toetsing aan het EU-recht familielid van de burger van de Unie’ en (subsidiair) haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor het uitoefenen van gezinsleven met haar minderjarige zoon op grond van artikel 8 van het EVRM (hierna: de aanvraag).
Uit een bericht van de gemachtigde van verzoekster van 25 september 2024 volgt dat zij de aanvraag gedeeltelijk heeft ingetrokken en te kennen heeft gegeven dat verweerder enkel op de aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM kan beslissen.
Op 16 oktober 2024 heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning afgewezen en in dit besluit tevens overwogen dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een verblijfsdocument EU/EER.
Verzoekster heeft op 6 november 2024 het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft aangegeven de proceskosten niet te willen vergoeden omdat de aanvraag door verzoekster zou zijn ingetrokken.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de
indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster door alsnog een besluit op haar aanvraag te nemen. Het feit dat verzoekster – gelet op het hiervoor vermelde bericht van de gemachtigde van verzoekster van 25 september 2024 – de aanvraag gedeeltelijk heeft ingetrokken leidt niet tot een ander oordeel, omdat verzoekster subsidiair heeft gevraagd om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM en verweerder hierop in het besluit van 16 oktober 2024 heeft beslist (alsook heeft overwogen dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een verblijfsdocument EU/EER).
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag, omdat verzoekster een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een verzoek in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat deze zaak van licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een verzoek tot proceskostenveroordeling, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang beperkt is en de aard van de zaak eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak één categorie lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht vergoeden.1

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 december 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.
1 Artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.