In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.A. Palm, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 25 juni 2022 heeft ontvangen en dat hij uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen. De minister heeft deze termijn echter met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing te laat kwam. Eiseres heeft de minister op 17 september 2024 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank heeft geoordeeld dat de minister binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan, mits hij het bestuursorgaan eerst schriftelijk in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 21 maanden voor de behandeling van de asielaanvraag is overschreden en dat er geen aanleiding is om de minister een langere termijn dan de wettelijke termijn van twee weken op te leggen. De rechtbank heeft bovendien bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-.
Aangezien het beroep gegrond is verklaard, heeft de rechtbank de minister ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar gemaakt op 20 december 2024.