ECLI:NL:RBDHA:2024:22634

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
NL24.37900
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op mvv aanvraag voor familie en gezin

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Hijma, beroep heeft ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel 'familie en gezin'. De rechtbank oordeelde dat de minister niet tijdig had beslist op deze aanvraag, wat in strijd is met de wettelijke termijnen. Eiser had de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en het beroep was terecht ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg de minister op om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser.

De rechtbank besloot dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden, die zijn vastgesteld op € 437,50, en het door eiser betaalde griffierecht van € 187,-. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om een langere termijn op te leggen, ondanks het verzoek van de minister om dit te doen in verband met het fifo-principe. De rechtbank benadrukte dat de onderhavige aanvraag geen nareiszaak betrof en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijkende termijn rechtvaardigden.

De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om binnen de gestelde termijn een besluit te nemen. Indien de minister niet aan deze verplichting voldoet, zal hij de opgelegde dwangsom moeten betalen. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, wat de rechtbank heeft vastgesteld op basis van de ingeschakelde juridische hulp.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37900
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. R. Hijma),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘familie en gezin’ (de aanvraag).
De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.2 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.3
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn waarbinnen de minister had moeten beslissen op de aanvraag is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
1. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
4. Omdat de minister nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.4 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen.5
5. De minister heeft verzocht om een langere nadere termijn. De minister heeft in het verweerschrift verwezen naar het zogenoemde fifo-principe dat hij hanteert. De minister heeft verzocht om beroepen tegen niet niet-tijdig beslissen in nareiszaken pas op te pakken op het moment dat de zaken in behandeling worden genomen. De minister heeft de rechtbank verzocht een termijn op te leggen die in lijn is met de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 16 augustus 2024 (ECLI:NL:RBDHA:13031 en ECLI:NLRBDHA:2024:13036), te weten vanaf het moment dat de aanvraag gelet op het fifo- principe in behandeling zal worden genomen.
6. De onderhavige aanvraag betreft geen nareiszaak waarop het fifo-principe betrekking heeft. De rechtbank ziet in de uitleg van de minister derhalve geen aanleiding om een andere beslistermijn op te leggen.
7. Uit het dossier blijkt ook niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de rechtbank een andere termijn moet opleggen. De rechtbank geeft de minister daarom een termijn van twee weken om te beslissen op de aanvraag van eiser. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.6 In het verzoek van de minister om de dwangsom per dag op een lager bedrag vast te stellen, zie de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen twee weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
10. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.7
4 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb,
7 Artikel 8:74, eerste lid, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • bepaalt dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 december 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.