ECLI:NL:RBDHA:2024:22613

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
SGR 24/4808
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenbehandelingstelling van paspoortaanvraag en de toepassing van het evenredigheidsbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 november 2024, wordt het beroep van eiser, een Turkse nationaliteit houder, tegen de buitenbehandelingstelling van zijn paspoortaanvraag beoordeeld. Eiser had op 6 december 2023 een paspoort aangevraagd bij de Nederlandse ambassade in Ankara, maar zijn aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat hij volgens de verweerder op 14 november 2021 het Nederlanderschap van rechtswege had verloren. Dit verlies was het gevolg van een ononderbroken verblijf van tien jaar buiten Nederland en de EU, wat volgens de wet leidt tot verlies van het Nederlanderschap.

Eiser is het niet eens met deze beslissing en stelt dat verweerder de Unierechtelijke evenredigheidstoets had moeten uitvoeren, en dat de hoorplicht is geschonden. De rechtbank oordeelt echter dat de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld, omdat eiser het Nederlanderschap van rechtswege heeft verloren. De rechtbank wijst erop dat de wet sinds 1 april 2022 voorziet in de mogelijkheid om het Nederlanderschap met terugwerkende kracht vast te stellen, maar dat deze mogelijkheid niet van toepassing is in de procedure van een paspoortaanvraag.

De rechtbank concludeert dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit konden leiden. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de paspoortaanvraag niet in behandeling hoeft te worden genomen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/4808

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit Turkije , eiser
(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: I.S. IJserinkhuisen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de buitenbehandelingstelling van zijn paspoortaanvraag.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 23 januari 2024 buiten behandeling gesteld. Met het bestreden besluit van 25 april 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiser en de gemachtigde van eiser zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1977 in Turkije en verkreeg het Nederlanderschap door als minderjarige te delen in de naturalisatie van zijn vader. De Turkse nationaliteit ging hierdoor niet verloren. Aan eiser is voor het laatst op 14 november 2011 een Nederlands paspoort verstrekt. Eiser heeft op 6 december 2023 een paspoort aangevraagd bij de Nederlandse ambassade in Ankara. Volgens verweerder is eiser op 14 november 2021 het Nederlanderschap van rechtswege verloren omdat hij tien jaar nadat hij meerderjarig werd verblijf heeft gehad in Turkije, en niet in het Koninkrijk der Nederlanden dan wel een andere Europese lidstaat. [1] De aanvraag is daarom buiten behandeling gesteld.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser vindt het standpunt van verweerder dat in de paspoortaanvraagprocedure geen Unierechtelijke evenredigheidstoets kan worden uitgevoerd ten aanzien aanvragen die zijn ingediend vanaf 1 april 2022, onjuist. Verweerder dient namelijk op grond van artikel 3:4 van de Awb [2] een evenredigheidsbeoordeling te maken. Bij de evenredigheidstoets moet gekeken worden naar de gevolgen die in de sfeer van het Unierecht liggen, onder andere de beperkingen binnen de lidstaten, waardoor het bijzonder moeilijk wordt om daadwerkelijke en regelmatige banden met gezinsleden te onderhouden. Verder verwijst eiser naar de Tjebbes [3] uitspraak waaruit volgt dat verweerder in zaken over nationaliteitsverlies van rechtswege dient te onderzoeken of de gevolgen van het nationaliteitsverlies in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel uit het oogpunt van het recht van de Europese Unie. Tot slot is de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
(Unierechtelijk) evenredigheidsbeginsel
4. Elke Nederlander heeft recht op een nationaal paspoort. [4] Een meerderjarige Nederlander die ook een andere nationaliteit bezit, verliest van rechtswege het Nederlanderschap als hij gedurende een ononderbroken periode van tien jaar hoofdverblijf heeft buiten het Koninkrijk en buiten de EU. [5]
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers aanvraag voor een paspoort buiten behandeling heeft kunnen stellen omdat eiser het Nederlanderschap van rechtswege is verloren. Niet in geschil is dat eiser nadat hij de meerderjarige leeftijd heeft bereikt ononderbroken een periode van tien jaar zijn hoofdverblijf heeft gehad buiten Nederland. [6]
4.2.
Het betoog van eiser dat verweerder had moeten beoordelen of het van rechtswege ingetreden verlies van het Nederlanderschap vanuit Unierechtelijk oogpunt onevenredig voor eiser uitpakt, slaagt niet. Sinds 1 april 2022 voorziet de wet namelijk in de mogelijkheid om vast te laten stellen dat het Nederlanderschap met terugwerkende kracht niet is vervallen, als dat vanuit Unierechtelijk oogpunt onevenredig is. [7] Het gaat om de procedure van de optieverklaring voor het Nederlanderschap. Omdat de aanvraag van eiser op 6 december 2023 is gedaan, staat deze mogelijkheid voor hem open. In een procedure over een paspoortaanvraag bestaat geen ruimte meer voor de Unierechtelijke evenredigheidsbeoordeling. Verweerder hoefde daarom niet aan het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel te toetsen. De rechtbank zal de omstandigheden die in dit kader zijn aangevoerd dan ook niet bespreken.
4.3.
De stelling van eiser dat verweerder alsnog een evenredigheidstoets had moeten uitvoeren gelet op artikel 3:4 van de Awb, slaagt ook niet. Uit vaste jurisprudentie volgt namelijk dat het Nederlanderschap niet kan worden verkregen en evenmin kan worden behouden door de werking van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. [8] De omstandigheden die in dit kader zijn aangevoerd kunnen dan ook niet worden meegenomen.
Hoorplicht
5. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. Van het horen mag worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de inhoud van de gronden in het bezwaarschrift, mocht verweerder afzien van het horen van eiser.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de paspoortaanvraag van eiser niet in behandeling heeft hoeven nemen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Het arrest Tjebbes e.a. van het HvJ EU van 12 maart 2019, C-221/17, ECLI:EU:C:2019:189.
4.Artikel 9 van de Paspoortwet.
5.Artikel 15, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), zoals luidend ten tijde van de aanvraag. Sindsdien is de termijn gewijzigd naar dertien jaar.
6.Dan wel buiten een ander van de genoemde gebieden in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN.
7.In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder p, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
8.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 20 december 2019, ECLINL:HR:2019:2036 en in de beslissing op prejudiciële vragen van de Hoge Raad van 25 februari 2022,