ECLI:NL:RBDHA:2024:22578

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
C/09/677572 / JE RK 24-2289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige bij de grootmoeder vaderszijde

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 december 2024 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2014, bij de grootmoeder aan vaderszijde. De kinderrechter heeft eerder op 20 december 2024 een spoedmachtiging verleend voor de uithuisplaatsing bij de grootmoeder, omdat de vader van de minderjarige gedetineerd was en de thuissituatie bij de moeder onduidelijk was. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, heeft het verzoek ingediend, waarbij zij de noodzaak van de uithuisplaatsing heeft gemotiveerd. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de plaatsing bij de grootmoeder, omdat zij zelf de zorg voor de minderjarige op zich wil nemen. De grootouders hebben echter aangegeven dat zij de stabiliteit kunnen bieden die de minderjarige nodig heeft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige is ook besproken en goedgekeurd, met voorwaarden omtrent de aanwezigheid van de partner van de moeder. De beschikking is op schrift gesteld op 10 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/677572 / JE RK 24-2289
Datum uitspraak: 31 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, gevestigd te Leiden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. G.A. Nandoe Tewarie te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
ten tijde van de zitting verblijvende in het Justitieel [instelling] .
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de oma] ,
hierna te nomen: de oma (vaderszijde),
en
[de opa] ,
hierna te noemen: de opa (vaderszijde),
hierna ook gezamenlijk te noemen: de grootouders (vaderszijde).

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 december 2024 een spoedmachtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de oma vaderszijde tot 3 januari 2025, met aanhouding van het overige deel van het verzoek.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van 20 december 2024 en de hierbij overgelegde stukken;
  • de pleitnotitie van de advocaat van de moeder.
1.3.
Op 31 december 2024 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- [naam] namens de gecertificeerde instelling;
- de grootouders.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen en dat er transport naar de rechtbank was geregeld. De vader heeft afstand gedaan van zijn recht op het bijwonen van de zitting.

2.De feiten

2.1.
Voor een weergave van de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 20 december 2024.
2.2.
Voorafgaand aan de de beschikking van 20 december 2024, heeft de kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 december 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 13 december 2024 tot 4 december 2025 en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend bij de vader zonder gezag, met ingang van 4 december 2024 tot 4 april 2025 en de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de oma vaderszijde te verlenen voor de duur van vier maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek, samengevat en kort weergegeven, als volgt gemotiveerd. Sinds het begin van de zomer van 2024 verbleef [minderjarige] bij de vader en had hij geen tot weinig contact met de moeder. De partner van de moeder, waarover in het verleden zorgen zijn geweest, zou weer zijn ingetrokken bij de moeder. Omdat [minderjarige] al een langere periode bij de vader zonder gezag verbleef, is er op 4 december 2024 een machtiging uithuisplaatsing bij de vader uitgesproken voor de duur van vier maanden. Op 20 december 2024 heeft de oma vaderszijde echter contact opgenomen met de gecertificeerde instelling dat [minderjarige] sinds 16 december 2024 bij de grootouders verbleef omdat de vader is opgepakt en het onbekend is wanneer hij zou worden vrijgelaten. De gecertificeerde instelling heeft overwogen wat nu de beste plek is voor [minderjarige] om te verblijven. De oma is altijd betrokken en ondersteunend in de opvoeding van [minderjarige] geweest, [minderjarige] verblijft hier vaker en zij kan hem een vertrouwde en stabiele omgeving bieden, en de oma heeft goed contact met zijn school. Over de thuissituatie bij de moeder is nu nog onvoldoende duidelijk met betrekking tot hoe zij kan aansluiten op de behoeftes van [minderjarige] en tot de veiligheid van [minderjarige] bij de partner van de moeder. Nu de machtiging uithuisplaatsing bij de vader was uitgesproken, maar het op dit moment niet langer mogelijk is voor [minderjarige] om hier te verblijven en [minderjarige] nu ook nog niet bij zijn moeder kan verblijven, is het het beste voor hem als hij bij zijn oma kan blijven. Er moet in de komende periode wel worden uitgezocht waar [minderjarige] in de toekomst kan verblijven om hem de stabiliteit te geven die hij nodig heeft.

4.De standpunten

4.1.
Er is door en namens de moeder verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder heeft bezwaar tegen een plaatsing bij de oma, omdat zijzelf de eerst aangewezene is om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. [minderjarige] is recent nog een weekend bij de moeder geweest, en dit is goed verlopen. De moeder is verder van mening dat er een eenzijdig negatief beeld van haar wordt geschetst door de gecertificeerde instelling en dat er vooral wordt gekeken naar de gebeurtenissen in haar verleden. De moeder was het al niet eens met de plaatsing bij de vader, en zij heeft herhaaldelijk geprobeerd om contact op te nemen met [minderjarige] . De vader belemmerde dit echter door haar te blokkeren. De moeder staat open voor de hulpverlening en is zelf al druk bezig om de hulpverlening en de ondersteuning te regelen die de jeugdbescherming voor de moeder noodzakelijk vindt. De moeder erkent ook de zorgen om de hechtingsproblematiek bij [minderjarige] en wil zich volledig inzetten om dit probleem te verhelpen. De moeder is verder inderdaad weer samen met haar ex-partner, maar er zijn geen problemen tussen hen en er is geen sprake van onveiligheid. De moeder zou graag zien dat er een co-ouderschap komt tussen de moeder en de oma. Hiervoor is een plaatsing van [minderjarige] bij de oma echter niet nodig.
4.2.
De grootouders willen graag dat [minderjarige] bij hen blijft wonen zodat zij hem de stabiliteit kunnen bieden die hij nodig heeft. De grootouders staan positief tegenover het contact tussen [minderjarige] en zijn moeder en vinden het belangrijk dat er omgang tussen hen plaatsvindt, maar hebben wel nog zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de partner van de moeder.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
5.2.
Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. [minderjarige] is bij beschikking van 4 december 2024 bij de vader geplaatst omdat de vader op dat moment een stabiele situatie voor [minderjarige] kon bieden en de school van [minderjarige] een verbetering bij hem zag sinds hij hier verbleef. Er is echter op 20 december 2024 een spoedmachtiging uitgesproken voor een plaatsing van [minderjarige] bij de oma vaderszijde, omdat de vader gedetineerd werd en de grootouders [minderjarige] een vertrouwde en stabiele omgeving konden bieden. Het is nu nog onduidelijk wanneer de vader wordt vrijgelaten en of het verblijf van [minderjarige] bij de vader dan nog in zijn belang zal zijn. De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij graag weer de zorg voor [minderjarige] op zich wil nemen en dat ze wil dat hij weer bij haar komt wonen. Het is van belang dat de betrokken jeugdbeschermer in de komende periode gaat uitzoeken waar [minderjarige] het beste kan verblijven. Hierbij moet allereerst worden gekeken een mogelijk verblijf bij de moeder dan wel de vader. Pas wanneer wordt bevonden dat een plaatsing van [minderjarige] bij één van de ouders niet in zijn belang is, moet er worden gekeken naar een langdurige plaatsing bij de grootouders. De kinderrechter is van oordeel dat er nu nog onvoldoende duidelijk is over de thuis- en opvoedsituatie bij de moeder om tot plaatsing bij haar over te gaan. Ook is het door de arrestatie van de vader niet langer mogelijk om de machtiging tot uithuisplaatsing bij hem uit te voeren, en is gelet op de vereiste stabiliteit een onmiddellijke terugplaatsing bij hem wanneer hij vrijkomt ook niet in het belang van [minderjarige] . Gelet op het bovenstaande is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootmoeder vaderszijde nu in zijn belang is.
5.3.
De kinderrechter overweegt dat er bij beschikking van 4 december 2024 is geoordeeld dat moest worden gewerkt aan een structurele omgang met de moeder. De kinderrechter is van oordeel dat hier voortvarend in moet worden gehandeld. De grootouders en de moeder hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de volgende omgangsregeling, waarmee ook de gecertificeerde instelling heeft ingestemd.
De moeder haalt [minderjarige] om het weekend op zaterdag om 12:00 uur bij de grootouders op en brengt hem op op zondag om 18:00 uur bij hen terug; in de weken dat [minderjarige] niet in het weekend bij de moeder verblijft, haalt de moeder hem woensdag van school op en brengt hem om 19:30 uur naar de grootouders. Wanneer er sprake is van een noodgeval, kan de moeder, na contact opgenomen te hebben met de grootouders, [minderjarige] eerder bij hen terugbrengen. Omdat er zorgen zijn over de veiligheid van [minderjarige] bij de partner van de moeder en hier nog nader onderzoek naar moet worden gedaan, is een voorwaarde voor het doorgang laten vinden van de omgang, dat de partner van de moeder niet aanwezig is tijdens deze momenten. De omgang zal in het eerste weekend na de zitting aanvangen.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootmoeder vaderszijde met ingang van 3 januari 2025 tot 20 april 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 december 2024 door mr. R.G. de Lange-Tegelaar, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 10 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.