In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 december 2024 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2014, bij de grootmoeder aan vaderszijde. De kinderrechter heeft eerder op 20 december 2024 een spoedmachtiging verleend voor de uithuisplaatsing bij de grootmoeder, omdat de vader van de minderjarige gedetineerd was en de thuissituatie bij de moeder onduidelijk was. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, heeft het verzoek ingediend, waarbij zij de noodzaak van de uithuisplaatsing heeft gemotiveerd. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de plaatsing bij de grootmoeder, omdat zij zelf de zorg voor de minderjarige op zich wil nemen. De grootouders hebben echter aangegeven dat zij de stabiliteit kunnen bieden die de minderjarige nodig heeft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige is ook besproken en goedgekeurd, met voorwaarden omtrent de aanwezigheid van de partner van de moeder. De beschikking is op schrift gesteld op 10 januari 2025.