ECLI:NL:RBDHA:2024:22574

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
C/09/677467 / JE RK 24-2278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 31 december 2024 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende een minderjarige, geboren in 2007. De kinderrechter heeft de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De Raad verzocht om deze maatregelen vanwege zorgen over de fysieke veiligheid en sociale ontwikkeling van de minderjarige, die recentelijk onder valse voorwendselen naar Syrië was meegenomen door zijn stiefmoeder. De vader van de minderjarige heeft ingestemd met het verzoek, maar er zijn ernstige zorgen over de relatie tussen de vader en de minderjarige, die als ernstig verstoord wordt ervaren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarige acuut en ernstig wordt bedreigd en dat het noodzakelijk is om hem uit huis te plaatsen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht zijn, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk geacht om de situatie van de minderjarige te stabiliseren en te zorgen voor passende hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/677467 / JE RK 24-2278
Datum uitspraak: 31 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Raad voor de Kinderbeschermingte Den Haag,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. S.O. Zengin te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van 19 december 2024.
1.2.
Op 31 december 2024 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • [de minderjarige] via telefonische verbinding;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en bijgestaan door N. Errachid, tolk in de Arabische/Syrische taal;
- [naam 1] namens de Raad, met M.J. van Dam als toehoorder;
- [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover voorafgaand aan de zitting telefonisch een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Het huwelijk van de vader en de moeder is in 2016 door echtscheiding ontbonden.
2.2.
[de minderjarige] is in 2017 vanuit Syrië in het kader van gezinshereniging, met zijn broer,halfbroer, halfzus en stiefmoeder naar Nederland gekomen. Zijn moeder is in Syrië gebleven.
2.3.
De vader is sinds 2023 belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.4.
[de minderjarige] verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 19 december 2024 [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 2 januari 2025 en een spoedmachtiging verleend [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 2 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [de minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. [de minderjarige] stelt dat hij medio augustus 2024 onder valse voorwendselen is meegenomen naar Syrië door zijn stiefmoeder. [de minderjarige] was in de veronderstelling dat hij naar Egypte zou gaan om daar met zijn moeder te gaan wonen en naar de internationale school te gaan, maar werd naar zijn oma en moeder in Damascus gebracht. De stiefmoeder zou vervolgens het paspoort en het ID-bewijs van [de minderjarige] hebben afgepakt en een Syrische ID voor [de minderjarige] hebben aangevraagd. [de minderjarige] was al een tijdje bezig met een aanvraag voor gezinshereniging voor zijn moeder. De vader wilde dit niet. [de minderjarige] vermoedt dat de vader hierom [de minderjarige] naar het buitenland heeft gestuurd. Volgens [de minderjarige] heeft de vader hem met de dood bedreigd als [de minderjarige] naar Nederland zou terugkomen. De vader ontkent dit. Ook was het voor [de minderjarige] door vaders toedoen niet mogelijk om contact te hebben met zijn broertje of met zijn vrienden tijdens zijn verblijf in Syrië. Nadat [de minderjarige] contact had opgenomen met de ambassade, is het gelukt hem terug te krijgen naar Nederland. De vader heeft uiteindelijk meegewerkt met de repatriëring, maar heeft wel gezegd dat [de minderjarige] na zijn terugkomst in Nederland niet meer bij hem kan wonen (of in de buurt van zijn familie mag komen) en dat hij niet langer de verantwoordelijkheid voor [de minderjarige] wil dragen. De Raad acht een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk nu er zorgen zijn over de fysieke veiligheid en de sociale ontwikkeling van [de minderjarige] . De verhalen van [de minderjarige] en zijn vader staan lijnrecht tegenover elkaar en de vader wil niet voor [de minderjarige] zorgen of dat [de minderjarige] bij hem woont. Hun relatie is ernstig verstoord. Ook heeft de Raad zorgen over de situatie van [de minderjarige] voorafgaand aan zijn vertrek naar Syrië, nu er sprake was van meerdere politiecontacten en ontregelend gedrag op school. De betrokkenheid van een jeugdbeschermer is noodzakelijk, zodat de plaatsing van [de minderjarige] binnen een accommodatie van een jeugdzorgaanbieder goed geregeld kan worden, er onderzoek gedaan kan worden naar wat [de minderjarige] nodig heeft en hier passende hulpverlening voor ingezet kan worden en hij ondersteund kan worden in eventueel contactherstel met zijn vader.

4.De standpunten

4.1.
De vader heeft ingestemd met het verzoek. De advocaat van de vader heeft namens de vader ter zitting naar voren gebracht dat het goed zou zijn als [de minderjarige] niet meer bij hem zou wonen, maar dat hij zich niet onttrekt aan zijn verantwoordelijkheid. [de minderjarige] houdt zich niet aan de regels bij de vader thuis en doet wat hij wil, wat een effect had op de hele gezinssysteem. De vader vindt het verder zorgelijk dat [de minderjarige] onwaarheden verkondigt, met het uiteindelijke doel zijn moeder naar Nederland te halen. Het was [de minderjarige] zijn eigen idee om naar zijn moeder in Syrië gegaan, zodat hij daar een toekomst kon opbouwen. De vader heeft hier slechts aan meegewerkt. Dit blijkt ook uit het feit dat [de minderjarige] overal is uitgeschreven in Nederland. De vader zal zijn volledige medewerking verlenen aan de uitvoering van de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting heeft de kinderrechter het ernstige vermoeden dat de ontwikkeling van [de minderjarige] acuut en ernstig wordt bedreigd. Aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling wordt dus voldaan. [1] Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van [de minderjarige] dat hij uit huis wordt geplaatst. [2]
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er zijn ernstige zorgen over de veiligheid en de sociale ontwikkeling van [de minderjarige] . Volgens [de minderjarige] is hij tegen zijn wil in meegenomen naar Syrië. De vader ontkent de lezing van [de minderjarige] , en stelt dat [de minderjarige] zelf naar zijn moeder in Syrië wilde en dat de vader hier slechts aan heeft meegewerkt. Hoewel nader onderzoek naar de omstandigheden rondom het vertrek van [de minderjarige] naar Syrië noodzakelijk is, stelt de kinderrechter vast dat dit hoe dan ook een zeer ingrijpende gebeurtenis is geweest voor een zeventienjarige jongen die al sinds 2017 in Nederland woont, naar school ging en zijn vrienden heeft. Het is noodzakelijk dat [de minderjarige] de hulpverlening krijgt die hij nodig heeft om deze gebeurtenis te verwerken en dat hij zo snel mogelijk weer zijn leven, het contact met zijn vrienden en familie, en zijn schoolgang kan oppakken. De kinderrechter is daarom van oordeel dat het noodzakelijk is dat er een jeugdbeschermer betrokken wordt, zodat die zich kan inzetten om een passende verblijfplaats voor [de minderjarige] te vinden, zijn schoolgang te laten hervatten en om in contact te staan met de vader over het verkrijgen van zijn toestemming voor praktisch zaken. De vader heeft immers het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] , en het is noodzakelijk dat hij zijn medewerking blijft verlenen om dit gezag over [de minderjarige] effectief uit te voeren. De kinderrechter geeft verder mee dat er in de komende periode moet worden ingezet op het contactherstel tussen [de minderjarige] en zijn broertje.
5.3.
Nu de vader heeft aangegeven dat [de minderjarige] niet meer bij hem kan wonen, en de moeder van [de minderjarige] in Syrië woont, is de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk om een passende verblijfplaats voor [de minderjarige] te vinden.
5.4.
Daarom stelt de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht voor de duur van drie maanden. Ook machtigt de kinderrechter de gecertificeerde instelling om [de minderjarige] uit huis te plaatsen voor de duur van drie maanden.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [de minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden tot 19 maart 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 19 maart 2025;
6.3.
verklaart de beslissing onder 6.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 december 2024 door mr. R.G. de Lange-Tegelaar, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 10 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 en 1:257 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW).