ECLI:NL:RBDHA:2024:22568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2024
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
NL24.50322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan een Algerijnse eiser. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 5 december 2024, waarin de bewaring was opgelegd, en dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 23 december 2024, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd de behandeling aangehouden om de minister in de gelegenheid te stellen nadere informatie te overleggen over een eerder besluit van 29 november 2024, waarbij de asielaanvraag van de eiser buiten behandeling was gesteld. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat de maatregel van bewaring op een juiste grondslag was opgelegd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de staandehouding en ophouding van de eiser. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van de eiser, waaronder de stelling dat de minister niet had voldaan aan de inspanningsverplichting en dat er een lichter middel had moeten worden toegepast. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50322
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),

en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: S. Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Lazar. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de behandeling op zitting aangehouden om de minister in de gelegenheid te stellen nadere informatie over te leggen met betrekking tot het besluit van 29 november 2024, waarbij eisers asielaanvraag buiten behandeling is gesteld en de bekendmaking daarvan. De minister heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt, waarna eiser en de minister nog een nadere reactie hebben ingediend. Partijen hebben tijdens de zitting toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting. De rechtbank heeft daarna het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1997] .
Inspanningsverplichting
2. Eiser stelt dat de minister niet heeft voldaan aan de op hem rustende inspanningsverplichting tijdens zijn verblijf in de vrijheidsbeperkende locatie (vbl). Hiertoe voert eiser aan dat de minister tijdens zijn verblijf in de vbl al voorbereidingen had kunnen
treffen voor de uitzetting. Zonder deze voorbereidingen zou de minister volgens eiser niet kunnen overgaan tot oplegging van de maatregel van bewaring.
3. De rechtbank is niet bekend met een rechtsregel die tot de stelling van eiser strekt. Bovendien was zijn verblijf in de vbl zeer kort. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de minister haar inspanningsverplichting – zo de minister deze al zou hebben – niet heeft geschonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortraject
4. Eiser heeft de rechtmatigheid van de staandehouding en ophouding niet betwist. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtmatigheid daarvan ambtshalve te beoordelen.
De grondslag van de maatregel
5. Eiser heeft tijdens de zitting gesteld dat de maatregel van begin af aan onrechtmatig is, omdat eiser op een onjuiste grondslag in bewaring is gesteld. Eiser voert aan dat het besluit van 29 november 2024, waarbij zijn asielaanvraag buiten behandeling is gesteld, niet aan hem bekend is gemaakt. Dat zou betekenen dat de asielaanvraag nog loopt, dat eiser nog rechtmatig verblijf heeft en daarom niet op grond van artikel 59, eerste lid, Vw in bewaring kon worden gesteld. Daarbij leidt gemachtigde uit de e-mail af dat eiser een nieuwe asielaanvraag heeft ingediend op 29 november 2024, waar nog niet op zou zijn beslist. Dat zou betekenen dat eiser ook daarom onrechtmatig op grond van artikel 59, eerste lid, Vw in bewaring is gesteld.
6. De rechtbank overweegt het volgende. Los van de vraag of de minister in het geval zij bekend is met de verblijfplaats van de vreemdeling kan volstaan met het ter inzage leggen van het besluit op het aanmeldcentrum (conform het beleid in C1/2.13 van de Vreemdelingencirculaire), is in dit geval het besluit daadwerkelijk aan eiser uitgereikt. Dat blijkt uit de klantcontactnotitie "Bezoek (info)loket" van 29 november 2024 om 13.22 uur, die de minister heeft overgelegd. Daarin in staat:
“De beschikking is in handen en met behulp van een tolk Arabisch Algerijns aan betrokkene uitgereikt”
Het besluit is daarom hoe dan ook bekend gemaakt aan eiser en daarmee in werking getreden. In het besluit staat dat eiser een eventueel ingediend verzoek om een voorlopige voorziening niet mag afwachten. Eiser heeft op die grond dan ook geen rechtmatig verblijf meer vanaf 29 november 2024.
Verder is, in tegenstelling tot wat eiser stelt, geen sprake van een nog lopende asielaanvraag op grond waarvan eiser wel rechtmatig verblijf zou hebben. Uit het dossier volgt dat eiser in de gelegenheid is gesteld om zijn asielaanvraag, die hij op 28 november 2024 had ingediend, aan te vullen vóór 29 november 2024 om 9.00 uur. Eiser is die dag wel verschenen met zijn aangevulde M35-O formulier, maar dit was na 9.00 uur, zodat eiser te laat was om zijn asielaanvraag aan te vullen. Daarom heeft de minister zijn asielaanvraag buiten behandeling gesteld in het besluit van 29 november 2024. Uit niets blijkt dat eiser een nieuwe asielaanvraag heeft ingediend met een nieuw M35-O formulier. Dit is ook niet bekend bij de minister.
7. De rechtbank oordeelt dan ook dat de maatregel van bewaring op een juiste grondslag is opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
8. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. Eiser betwist de zware gronden onder 3c en 3h. De minister heeft ter zitting de zware grond onder 3h laten vallen. De rechtbank is echter van oordeel dat de niet betwiste zware gronden onder 3a, 3b, 3d, 3e 3i en de lichte gronden onder 4b, 4c, 4d feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, omdat hieruit een risico op onttrekking aan het toezicht blijkt. De rechtbank laat de door eiser betwiste gronden om die reden onbesproken.

Lichter middel

10. De rechtbank begrijpt dat eiser stelt dat had moeten worden volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, zoals verblijf in de vbl. Hiertoe voert eiser aan dat hij de vbl niet heeft verlaten, wat zou moeten tonen dat het opleggen van een lichter middel geen risico tot onttrekking aan het toezicht met zich meebrengt.
11. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel zoals verblijf op de vbl. Uit de gronden van de maatregel en de motivering daarvan blijkt al dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Verder heeft de minister er terecht op gewezen dat eiser geen identiteitsdocumenten bezit, leugenachtige verklaringen heeft afgelegd over zijn identiteit, weigert om zelfstandig te vertrekken, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat hij sinds 2020 geen enkele
poging gedaan om terug te keren. Eiser heeft er geen blijk van gegeven te willen vertrekken, terwijl hij meerdere mailen in de gelegenheid is gesteld naar zijn land van herkomst terug te keren. Daarbij heeft de minister uitgelegd dat zij eiser in eerste instantie al in bewaring hadden willen stellen. Zijn verblijf op de vbl kwam enkel door ruimtegebrek. Dat eiser de vbl niet heeft verlaten in de zes dagen tijd dat hij daar zat maakt de situatie niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
12. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 december 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.