ECLI:NL:RBDHA:2024:22565

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2024
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
NL24.50313
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van een Turkse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan een Turkse vreemdeling. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling, die zich in Nederland bevond, had tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 23 december 2024 was de vreemdeling aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De Minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling geen asielwens had en dat de maatregel van bewaring op de juiste grondslag was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de Minister voldoende had gemotiveerd dat er een risico bestond dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. De vreemdeling had betoogd dat hij zich niet aan het toezicht had onttrokken, maar de rechtbank oordeelde dat hij feitelijk wel degelijk aan het toezicht had onttrokken door geen melding te maken van zijn verblijf.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de Minister voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure, aangezien er al een vluchtakkoord was ontvangen voor 31 december 2024. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter M.I. van Meel, in aanwezigheid van griffier S.N. Lekatompessij, en werd openbaar gemaakt op 27 december 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50313
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),

en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: S. Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Koyuncu. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1998] .
Grondslag
2. Eiser heeft de grondslag van de maatregel van bewaring ter zitting niet bestreden. De rechtbank heeft zich ambtshalve de vraag gesteld of de maatregel van bewaring op de juiste grondslag is opgelegd. Gelet op de uitlatingen van eiser in het vertrekgesprek op 19 december 2024 gaat de rechtbank ervanuit dat eiser geen asielwens heeft of had. Om die reden is de grondslag van de maatregel van bewaring dan ook juist.

Bewaringsgronden

3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond onder 3b en de lichte gronden onder 4b en 4c heeft betwist. De minister heeft ter zitting de zware grond onder 3i en de lichte grond onder 4b laten vallen.
5. Eiser stelt ten aanzien van de zware grond onder 3b en de lichte grond onder 4c dat hij zich niet aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Hiertoe voert eiser aan dat hij, toen hij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers verliet, een formulier heeft getekend waarop hij het adres van zijn neef als woon- of verblijfplaats heeft vermeld. Hier was hij traceerbaar en is hij dus ook gevonden door de politie. Dit hangt samen het feit dat de minister stelt dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats zou hebben.
6. De rechtbank oordeelt dat de minister de zware grond onder 3b en de lichte grond onder 4c feitelijk juist en voldoende heeft gemotiveerd. Eiser heeft zich wel degelijk aan het toezicht heeft onttrokken door geen melding te maken van zijn onrechtmatig verblijf. Daarbij komt dat het adres van eiser zijn neef niet kan worden gezien als vaste woon- of verblijfplaats. Eiser staat namelijk niet op dit adres ingeschreven.
7. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de zware grond 3b en de lichte grond onder 4c feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn, zijn deze gronden in combinatie met de niet betwiste zware grond onder 3c en de niet betwiste lichte grond onder 4d voldoende om aan te nemen dat er sprake is van een risico op onttrekking. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen. De beroepsgrond slaagt niet.

Voortvarend handelen

8. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting naar Turkije. Eiser heeft een geldig paspoort en heeft te kennen gegeven dat hij mee wil werken aan zijn terugkeer. Ter zitting is door de minister kenbaar gemaakt dat er een vluchtakkoord is ontvangen voor 31 december 2024. Eiser vindt dat die vertrekdatum nog te lang duurt, omdat hij meewerkt en een paspoort heeft en gelet op het aantal vluchten vanuit Nederland naar Istanbul, Turkije.
9. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser van Turkije. De minister heeft namelijk in de twee dagen na de inbewaringstelling van eiser, op 16 december 2024, een vertrekgesprek gevoerd en een vlucht aangevraagd. Inmiddels is ook een vluchtakkoord ontvangen voor 31 december 2024. Deze handelingen zijn voldoende om de oordelen dat de minister voortvarend heeft werkt aan de uitzetting van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

10. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 december 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.