In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2024 een beschikking gegeven inzake het verzoek tot stiefouderadoptie van een minderjarige door de stiefmoeder. De stiefmoeder heeft op 12 oktober 2023 een verzoekschrift ingediend, waarbij de vader van de minderjarige zijn instemming heeft gegeven. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in eerste instantie geadviseerd om het verzoek af te wijzen, maar heeft zich tijdens de zitting gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De minderjarige heeft op 20 november 2024 zijn mening kenbaar gemaakt aan de kinderrechter, waarin hij aangaf dat hij graag wil dat de stiefmoeder hem adopteert.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de minderjarige is geboren op [geboortedatum 1] 2011 en heeft een biologische vader en moeder. De moeder is op 23 juli 2018 overleden, waarna de vader alleen het gezag over de minderjarige heeft. De vader en de stiefmoeder wonen sinds 30 september 2020 samen en zijn op [datum 2] 2022 met elkaar gehuwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stiefouderadoptie in het kennelijk belang van de minderjarige is, gezien de liefdevolle omgeving waarin hij opgroeit en de instemming van de vader.
De rechtbank heeft in haar beoordeling de wettelijke kaders van het Burgerlijk Wetboek in acht genomen, waarbij is vastgesteld dat aan de voorwaarden voor adoptie is voldaan. De rechtbank heeft de stiefouderadoptie toegewezen, waarbij de stiefmoeder officieel de adoptie van de minderjarige heeft verkregen. De beslissing is schriftelijk aan de minderjarige toegelicht in een brief van de kinderrechter, waarin de minderjarige werd gefeliciteerd met de adoptie.