ECLI:NL:RBDHA:2024:22527

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
C/09/651462 / FA RK 23-5459
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, zorgregeling, kinderalimentatie en partneralimentatie in een Turkse huwelijkscontext

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die beiden de Turkse nationaliteit bezitten. De vrouw heeft op 28 juli 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij zij nevenvoorzieningen heeft gevraagd, waaronder de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind, zorgregelingen, en alimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen over hun minderjarige kind, geboren in 2019. De rechtbank heeft in een eerdere voorlopige voorziening op 14 december 2023 al enkele maatregelen getroffen, waaronder de toewijzing van de hoofdverblijfplaats van het kind bij de vrouw en een voorlopige zorgregeling. Tijdens de zitting op 21 november 2024 zijn de zorgen van de vrouw over de omgang tussen de man en het kind besproken, waarbij de vrouw beschuldigingen van seksueel misbruik heeft geuit, die door de man zijn ontkend. De rechtbank heeft geen onderbouwing gevonden voor deze beschuldigingen en heeft besloten dat het contact tussen de man en het kind hervat moet worden. De rechtbank heeft een zorgregeling vastgesteld die in fases zal worden uitgevoerd. Daarnaast heeft de rechtbank de alimentatieverplichtingen van de man vastgesteld, waarbij hij € 507,- per maand aan kinderalimentatie en € 625,- per maand aan partneralimentatie moet betalen. De rechtbank heeft ook de toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning aan de man en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap geregeld, waarbij de inboedel aan de man toekomt en de woning in Turkije aan de vrouw. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de beschikking uitvoerbaar verklaard, met uitzondering van de partneralimentatie, die pas ingaat na inschrijving van de echtscheiding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 23-5459 (echtscheiding) en FA RK 23-8260 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/651462 (echtscheiding) en C/09/656823 (verdeling)
Datum beschikking: 19 december 2024

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 28 juli 2023 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N. Çiçek te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. T. Ertekin te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de vrouw, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 24 augustus 2023 van de vrouw;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek van de man, met bijlagen, ingekomen op 13 oktober 2023;
  • het verweerschrift op zelfstandig verzoek van de vrouw, met bijlagen, ingekomen op 9 november 2023;
  • het F9-formulier van 15 november 2023 van de vrouw, met bijlage;
  • de brief van 12 juli 2024 van rondomJou;
  • het F9-formulier van 7 november 2024 van de vrouw, met brief en bijlage;
  • het F9-formulier van 14 november 2024 van de man, met bijlage.
Op 21 november 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld door de tolk M. Ates;
  • [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

Feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2017 te [plaatsnaam 1] .
  • Zij zijn de ouders van de nu nog minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2019 te [geboortedatum 2] .
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uit.
  • De man heeft de Turkse nationaliteit en de vrouw heeft de Turkse en Nederlandse nationaliteit.
  • Deze rechtbank heeft op 14 december 2023 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover hier van belang inhoudende dat:
  • de man bij uitsluiting van de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan het adres [adres 1] ( [postcode 1] ) te [plaatsnaam 2] ;
  • [de minderjarige] aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
  • de man
- de eerste vier weken na de beschikkingsdatum: onder begeleiding van de vrouw waarbij zij op afstand blijft, zoals op de zitting is besproken:
- iedere woensdag van 16.30 uur tot 19.00/19.30 uur;
- iedere zaterdag van 10.00 uur tot 12.00 uur;
- daarna na vier weken: als Omgangsbegeleiding bij ’t Zorghuisje nog niet is gestart of zaterdag dan wel zondag daar niet meer mogelijk is, onder begeleiding van de moeder van de man:
- iedere woensdag van 16.30 uur tot 19.00/19.30 uur;
- iedere zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur;
  • de man aan de vrouw een kinderalimentatie van € 495,- per maand zal betalen;
  • de man aan de vrouw een partneralimentatie van € 515,- bruto per maand zal betalen;
  • partijen zijn doorverwezen naar Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan het traject Omgangsbegeleiding en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverlenende instantie, bij voorkeur ’t Zorghuisje in Den Haag, waarbij is bepaald dat partijen de rechtbank in onderhavige bodemprocedure moeten informeren omtrent het verloop van voornoemd traject.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw, na wijziging in haar stukken en wijziging op zitting, strekt ertoe:
de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
te bepalen dat [de minderjarige] de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
dat het contact tussen de man en [de minderjarige] onder begeleiding zal plaatsvinden;
een door de man aan de vrouw met ingang van 1 juli 2023 te betalen kinderalimentatie van € 604,- per maand vast te stellen, telkens bij vooruitbetaling verschuldigd;
en door de man aan de vrouw met ingang van 1 juli 2023 te betalen partneralimentatie van € 750,- per maand vast te stellen, telkens bij vooruitbetaling verschuldigd;
de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als volgt vast te stellen:
  • dat de inboedel van de echtelijke woning aan de man wordt toegedeeld, zonder nadere verrekening;
  • dat de garage van de man, staande en gelegen aan de [adres 2] ( [postcode 2] ) te [plaatsnaam 2] , wordt verkocht en de overwaarde bij helfte wordt verdeeld tussen partijen;
  • dat de saldi van de bankrekeningen van de man bij ING met rekeningnummers eindigend op [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] per peildatum bij helfte worden verdeeld tussen partijen;
  • te bepalen dat de woning staande en gelegen in [plaatsnaam 3] , Turkije, verkocht dient te worden en de verkoopopbrengst tussen partijen bij helfte moet worden verdeeld;
althans een zodanige beschikking af te geven als de rechtbank juist acht;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding, de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de inboedel en de saldi van de bankrekeningen – verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
Bovendien heeft de man zelfstandig, na wijziging, verzocht om de echtscheiding uit te spreken met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) waarbij [de minderjarige] bij de man zal zijn:
  • iedere woensdag van 17.00 uur tot 19.00 uur;
  • iedere zaterdag van 10.00 uur tot zondag 19.00 uur;
  • de helft van de vakanties;
  • toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning aan de man;
  • vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap conform het voorstel van de man zoals omschreven in punt 14 tot en met 20 van het verweerschrift;
  • bepaling dat partijen ieder zelfstandig verantwoordelijk en draagplichtig zijn bij het aflossen van de schulden;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken en doet het gewijzigde verzoek om te bepalen dat de auto aan de man wordt toegedeeld, zonder nadere verrekening, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt aan de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe. De rechtbank zal op grond van artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Ontvankelijkheid
Door beide ouders is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid beide ouders niet-ontvankelijk te verklaren in de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Voldoende is gebleken dat partijen niet in staat zijn tot een gemeenschappelijk ouderschapsplan te komen, zodat, nu aan de overige wettelijke vereisten is voldaan, de vrouw en de man ontvankelijk zijn in hun verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw en de man hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en verzoeken allebei de echtscheiding, zodat de rechtbank de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond zal toewijzen.
Hoofdverblijfplaats
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats.
Inhoudelijke beoordeling
De man voert geen verweer tegen vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw. De rechtbank zal dit verzoek daarom als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen, nu zij dat ook in het belang van [de minderjarige] acht.
Zorgregeling / ontzeggen omgang
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling dan wel tot het ontzeggen van de omgang.
Inhoudelijke beoordeling
In de voorlopige voorzieningen procedure heeft de vrouw haar zorgen geuit over contact tussen de man en [de minderjarige] , omdat zij de man verdenkt van seksueel misbruik van [de minderjarige] . Dat heeft de man nadrukkelijk betwist. In de stukken zag de voorzieningenrechter geen onderbouwing van de beschuldiging van de vrouw. Zo komt uit het door de vrouw op 29 november 2023 overgelegde concept-rapport van het Centrum Jeugd & Gezin (CJG) naar voren dat de peuterspeelzaal, de huisarts, Veilig Thuis en Centrum voor seksueel geweld vinden dat er onvoldoende bewijs is voor het seksueel misbruik. De voorzieningenrechter heeft toen een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij partijen zijn doorverwezen voor verdere begeleiding naar ’t Zorghuisje.
Uit de brief van rondomJou van 12 juli 2024 is gebleken dat partijen, ook gelet op de lange wachttijd voor ’t Zorghuisje, zelf de zorgregeling hebben vormgegeven. Tot het einde van de zomer van 2024 verliep dat goed en heeft er dus contact plaatsgevonden.
De vrouw heeft aangegeven dat zij zich sinds het einde van de zomer 2024 opnieuw zorgen maakt over de situatie. Eerst was zij zelf aanwezig bij het contact tussen de man en [de minderjarige] , maar omdat haar dat te veel werd, hield de moeder van de man toezicht. De vrouw stelt daarbij dat zij met de man heeft afgesproken dat het contact niet in zijn garage plaatsvindt. Dit is echter wel gebeurd. Sindsdien is het contact niet meer goed verlopen. Na een van de contactmomenten in de garage had [de minderjarige] namelijk weer spontaan last van haar billen. [de minderjarige] maakte vreemde opmerkingen, zoals dat het kan komen door ‘de tas van de man’, ‘omdat papa’s altijd een tas moeten dragen’. Ook maakte zij een vreemd gebaar met haar hand naar haar kruis. De vrouw schrok hier enorm van en was niet meer bereid om het contact te laten plaatsvinden. Volgens de vrouw heeft het Opvoedsteunpunt geobserveerd dat [de minderjarige] meerdere keren per dag haar kleding wil verwisselen. Volgens hen kan dit een signaal zijn van seksueel misbruik, omdat ze zich vies voelt. Het gaat sindsdien niet goed met de vrouw, zij is mentaal erg belast en heeft er geen vertrouwen meer in dat het contact veilig zal verlopen. Hoewel de vrouw eerst ontzegging van de omgang heeft verzocht, heeft zij op de zitting haar verzoek gewijzigd naar vaststelling van begeleid contact. De vrouw heeft recent op [geboortedatum 1] 2024 wel een paar uur contact laten plaatsvinden tussen [de minderjarige] en de man, omdat hij aandrong en omdat het [de minderjarige] haar verjaardag was.
De man betwist wederom de ernstige beschuldigingen van de vrouw. Het zijn leugens volgens hem. De vrouw heeft psychische problemen en is onder behandeling bij een psycholoog. De vrouw gedraagt zich ook niet naar haar beschuldigingen, omdat ze voorheen zelf initiatief heeft getoond in het regelen van contact en ook recent nog contact heeft toegestaan. Het was pijnlijk voor de man toen [de minderjarige] hem laatst knuffelde en continu heeft gevraagd ‘papa hou je niet van mij?’ en ‘waarom heb je me niet gezien?’. De vrouw komt nu weer met beschuldigingen, zonder onderbouwing. De man wil zijn dochter zien volgens de zorgregeling zoals in voorlopige voorzieningen is vastgesteld, en de helft van de vakanties.
Op de zitting heeft de Raad naar voren gebracht dat contact met de man in het belang van [de minderjarige] wordt geacht en dat zij zich daarbij kunnen voorstellen dat, gelet op genoemde zorgen en de betrokkenheid van de familie, een raadsonderzoek aangewezen kan zijn. Daarbij kan ook een netwerkberaad plaatsvinden, met de focus op de onderlinge verhoudingen tussen de families.
De rechtbank overweegt als volgt. Er is sinds het einde van de zomer van dit jaar geen contact meer geweest tussen [de minderjarige] en haar vader. Wel heeft de vrouw op de verjaardag van [de minderjarige] op [geboortedatum 1] toegestaan dat [de minderjarige] drie uur met haar vader, en zijn familie, doorbracht. De rechtbank ziet geen onderbouwing van de huidige zorgen van de vrouw. De rechtbank heeft geen stukken. Op de zitting is desgevraagd door de vrouw bevestigd dat ook de betrokken hulpverlening, het Opvoedsteunpunt, geen verdere actie heeft ondernomen, net als overigens de vrouw zelf. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie, net zoals op de zitting met partijen is besproken, dat het bij deze stand van zaken belangrijk is dat het contact zo snel mogelijk wordt hervat. De vrouw heeft op de zitting ook aangegeven het belang van contact in te zien.
Ingevolge artikel 810 lid 1 Rv kan de rechter in dergelijke zaken betreffende minderjarigen, indien hij dit met het oog op de beoordeling van de belangen van de minderjarige noodzakelijk acht, het advies van de Raad inwinnen. Dat kan de rechter aldus doen als hij zich onvoldoende voorgelicht acht om te beslissen over de zorgregeling. De rechtbank oordeelt dat dat hier niet het geval is. Een raadsonderzoek zou voor vertraging zorgen, wat zorgt voor onrust en wrijving. De rechtbank acht een raadsonderzoek ook niet nodig, omdat Opvoedsteunpunt betrokken is. Ook was het CJG betrokken. Deze instanties kunnen zich, indien zij dat wel nodig achten, alsnog tot de Raad wenden.
Met hulp van de rechtbank zijn partijen op de zitting tot de volgende afspraken gekomen over hoe de zorgregeling er voorlopig in afwachting van de beschikking uit gaat zien, te weten met ingang van woensdag 27 november 2024:
  • iedere woensdag: van 15.00 uur uit school tot 19.00/19.30 uur, waarbij (de moeder van) de man [de minderjarige] uit school haalt en de man [de minderjarige] naar de vrouw terugbrengt;
  • iedere zaterdag: van 10.00 uur tot 19.00 uur, waarbij de man [de minderjarige] haalt en brengt;
in de aanwezigheid van de moeder van de man, en waarbij de afspraak geldt dat het contact niet plaatsvindt in de garage box.
Deze zorgregeling zal dus de eerste maand worden uitgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat na een maand de woensdag niet meer begeleid hoeft te worden door de moeder van de man. Weer een maand later oordeelt de rechtbank dat de zaterdag voor de helft van de tijd wordt begeleid, dus van 10.00 uur tot 14.30 uur. Van 14.30 uur tot 19.00 uur kan het contact onbegeleid plaatsvinden. Een maand daarna kan de hele zaterdag onbegeleid contact plaatsvinden.
Als partijen problemen ervaren in de uitvoering van de zorgregeling, kunnen zij zich wenden tot de reeds betrokken opvoedondersteuning. De rechtbank verlangt van de vrouw dat zij de gegevens daarvan ook met de man deelt. Indien nodig kunnen partijen zich ook opnieuw wenden tot het CJG.
De rechtbank zal bovengenoemde (opbouwende) zorgregeling vastleggen. Wat betreft de vakanties oordeelt de rechtbank dat partijen dat in onderling overleg moeten bepalen.
Toedelen huurrecht echtelijke woning
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 4 derde lid aanhef en sub a Rv rechtsmacht toe om te oordelen op het verzoek tot toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning aan het adres [adres 1] ( [postcode 1] ) te [plaatsnaam 2] . De rechtbank zal op dit verzoek volgens Nederlands internationaal privaatrecht Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw heeft op de zitting haar verzoek tot toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning aan haar ingetrokken en ingestemd met het verzoek van de man om het huurrecht aan hem toe te delen. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij ook rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot kinderalimentatie, op grond van artikel 2 sub c van de Verordening (EG) nr. 4/2009 (de Alimentatieverordening).
Op het verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Behoefte
De behoefte van [de minderjarige] is in de voorlopige voorzieningen procedure vastgesteld op € 521,- per maand in 2023. Daarbij was tussen partijen niet in geschil dat de vrouw tijdens het huwelijk geen inkomen had. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man is berekend op basis van de gemiddelde wist uit onderneming over 2019 tot en met 2021, zijnde de laatste drie jaren waarvan de cijfers bekend zijn. De gemiddelde winst kwam daarmee uit op € 58.401,-. ((€ 55.786 + € 55.464 + € 63.952) / 3). De voorzieningenrechter heeft daarbij nadrukkelijk opgemerkt dat in de bodemprocedure de kinderalimentatie definitief zal worden berekend en vastgesteld, zodat de man ervoor dient te zorgen dat de meest recente jaarstukken, in ieder geval over 2022, dan beschikbaar zijn.
De man heeft in de bodemprocedure geen recente financiële stukken ingediend. Volgens de man zijn de jaarstukken over 2022 en 2023 nog niet beschikbaar.
De vrouw betwist dat de stukken nog niet beschikbaar zijn en schat bij een gebrek aan juiste stukken de winst van de man in 2023 op € 72.000,-, gezien de stijgende lijn in het inkomen van de man.
De rechtbank verwacht van de man dat eind 2024 de relevante financiële stukken van in ieder geval 2022 beschikbaar zouden moeten zijn, zodat die hadden kunnen, en moeten, worden ingediend. De rechtbank oordeelt dat het niet aanleveren van recente relevante stukken voor rekening en risico zal komen van de partij die nalaat de stukken aan te leveren, waarbij de rechtbank daaruit de gevolgtrekking zal maken die zij gerade acht.
Bij deze stand van zaken zal de rechtbank het NBI van de man ten behoeve van de behoefteberekening opnieuw berekenen, waarbij een geschatte winst van onderneming zal worden gehanteerd van € 65.201,- ((€ 58.401 + € 72.000) / 2 ). Daarbij haakt de rechtbank aan bij enerzijds de in de voorlopige voorzieningen berekende gemiddelde winst en anderzijds bij de schatting van de vrouw. De rechtbank acht dit redelijk en in het belang van [de minderjarige] , nu de rechtbank niet beschikt over de gegevens die in dit stadium van de bodemprocedure door de man hadden moeten worden ingediend.
Uitgaand van een winst uit onderneming van € 65.201,- en rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, berekent de rechtbank het NBI van de man in 2023 op € 3.986,- per maand.
Aangezien de vrouw geen inkomen had, is het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) gelijk aan het NBI van de man. Op basis daarvan hadden partijen recht op een kindgebonden budget van € 91,- per maand, zodat het NBGI neerkomt op € 4.077,- per maand. De behoefte van [de minderjarige] bedraagt in 2023 daarmee € 562,- per maand. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte € 597,- per maand.
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte over de ouders moet worden verdeeld.
Draagkracht man
De vrouw heeft bij gebrek aan juiste stukken de winst uit onderneming van de man in 2024 geschat op € 80.000,-, gezien de stijgende lijn in het inkomen van de man.
Op grond van dezelfde motivering als bij de behoefte zal de rechtbank de draagkracht van de man berekenen op basis van een geschatte winst uit onderneming van € 69.201,- ((€ 58.401 + € 80.000) / 2 ). Daarvan uitgaand en rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, berekent de rechtbank het NBI van de man in 2024 op € 4.174,- per maand.
Het NBI van de man is hoger dan € 2.065,- per maand, zodat de rechtbank conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie (de expertgroep) voor de berekening van de draagkracht van de man de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.270)] als uitgangspunt zal nemen.
De draagkracht van de man bedraagt volgens bovenstaande formule:
70% x [4.174 – (1.252,20 + 1.270)] = afgerond € 1.156,- per maand.
Draagkracht vrouw
De vrouw stelt dat zij geen inkomen heeft en dus geen draagkracht. Zij stelt dat het momenteel erg slecht met haar gaat. Zij is niet in staat om op korte termijn inkomsten te genereren, ook omdat zij de dagelijkse zorg voor [de minderjarige] heeft.
Volgens de man kan de vrouw een verdiencapaciteit worden toegerekend van een bruto salaris van € 2.400,- per maand, omdat zij een MBO-diploma heeft.
De rechtbank zal aan de stelling van de man voorbij gaan, in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw en het gegeven dat de man, hoewel hem daartoe opdracht was gegeven, niet zijn recente financiële stukken heeft ingediend. De rechtbank kan de daarbij de gevolgtrekking maken die zij gerade acht. Daarom zal de rechtbank niets doen met zijn standpunt dat de vrouw een verdiencapaciteit moet worden toegekend.
Gelet hierop gaat de rechtbank, net als in de voorlopige voorzieningen procedure, ervan uit dat de vrouw geen draagkracht heeft voor kinderalimentatie.
Gezamenlijke draagkracht
Aangezien de vrouw geen draagkracht heeft, bedraagt de gezamenlijke draagkracht € 1.156,- per maand. Dat is voldoende om volledig in de behoefte van [de minderjarige] (€ 597,-) te voorzien. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan het maken van een draagkrachtvergelijking.
Zorgkorting
Voor wat betreft de zorgkorting volgt de rechtbank de richtlijn van de expertgroep, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid zorg. Gelet op de zorgregeling die de rechtbank zal vaststellen, zal de rechtbank een forfaitaire zorgkorting van 15% hanteren. De zorgkorting bedraagt 15% van de behoefte, wat neerkomt op afgerond € 90,- per maand (0,15 x 597).
Het eigen aandeel van de man bedraagt dan € 507,- per maand (597 – 90).
Ingangsdatum
De vrouw verzoekt als ingangsdatum 1 juli 2023 te bepalen. De rechtbank overweegt dat er sinds de beschikkingsdatum in de voorlopige voorzieningen (14 december 2023) een voorlopige kinderalimentatie wordt betaald. De rechtbank zal de definitieve kinderalimentatie vaststellen met ingang van de datum van deze echtscheidingsbeschikking.
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank de met ingang van heden door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige] zal vaststellen op een bedrag van € 507,- per maand. Het meer of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen.
Aanhechten berekeningen
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 Alimentatieverordening rechtsmacht toe om te oordelen op het verzoek tot vaststelling van een partneralimentatie.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 23 november 2007, Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partneralimentatie.
Inhoudelijke beoordeling
Behoefte van de vrouw
De rechtbank zal de behoefte van de vrouw berekenen aan de hand van de hofnorm. Hierbij wordt de behoefte van de onderhoudsgerechtigde conform de richtlijn van de expertgroep vastgesteld op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen.
Zoals hiervoor berekend was het NBGI van partijen in 2023 € 4.077,- per maand. Na aftrek van de kosten van [de minderjarige] van € 562,- per maand resteert een bedrag van € 3.515,- per maand. De behoefte van de vrouw bedraagt dan volgens de hofnorm € 2.109,- (60% van 3.515). Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte € 2.240,- per maand.
Aanvullende behoefte van de vrouw
De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij op dit moment geen inkomen heeft. Ook voor wat betreft de partneralimentatie zal de rechtbank geen verdiencapaciteit toerekenen. De rechtbank verwijst naar de motivering hierboven.
De vrouw heeft dus een aanvullende netto behoefte van € 2.240,- per maand. Gebruteerd komt dit neer op € 3.569,- per maand.
Draagkracht man
De rechtbank hanteert hier op basis van dezelfde gegevens als bij de kinderalimentatie een NBI van € 4.174,- per maand. De man heeft in zijn berekening nog opgevoerd dat hij een aflossing van schulden heeft van € 900,- per maand en aan de lease auto € 172,- per maand betaalt, waar volgens hem rekening mee moet worden gehouden. De rechtbank overweegt daarover dat de lease auto inmiddels afbetaald zou moeten zijn. Bij een gebrek aan nadere onderbouwing dat deze schuld op dit moment nog bestaat, zal de rechtbank hier geen rekening mee houden. De aflossing van een schuld van € 900,- per maand heeft de man eveneens niet onderbouwd.
De rechtbank zal voor de bepaling van de draagkracht van de man volgens de aanbevelingen van de expertgroep de daarbij behorende draagkrachtformule 60% x [NBI – (0,3 x NBI) + 1.270)] als uitgangspunt nemen.
De draagkracht van de man bedraagt volgens bovenstaande formule:
60% x [4.174 – (1.252,20 + 1.270)] = € 991,- per maand.
Na aftrek van de kosten van [de minderjarige] van € 597,- per maand is aan de kant van de man een bedrag van € 394,- per maand over voor partneralimentatie. Gebruteerd komt dat neer op een bedrag van € 625,- per maand.
Ingangsdatum
Aangezien de partneralimentatie niet eerder kan ingaan dan per de datum dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zal de rechtbank dit als ingangsdatum hanteren.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
De vrouw heeft verzocht om de beslissing op haar nevenverzoek tot vaststelling van partneralimentatie uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Volgens artikel 288 Rv kan de rechter de eindbeschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, maar volgens artikel 233 lid 1 Rv is dat niet mogelijk als uit de wet anders voortvloeit.
Uit de wet vloeit op grond van de in artikel 826 lid 1 onder c Rv vastgelegde regels over de geldigheidsduur van voorlopige voorzieningen voort dat de op 14 december 2023 door deze rechtbank gewezen voorlopige voorziening inzake partneralimentatie op dit moment nog behoort te gelden. Daarmee verdraagt zich niet dat de beslissing op de nevenvoorziening partneralimentatie uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Daarom zal de rechtbank het verzoek om uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de nevenvoorziening partneralimentatie afwijzen.
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank de met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie zal vaststellen op € 625,- per maand. Het meer of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen.
Aanhechten berekeningen
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Afwikkeling huwelijksvermogensregime
Rechtsmacht
Aangezien de Nederlandse rechter op grond van Brussel II-ter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij ook rechtsmacht ten aanzien van de
nevenverzoeken over het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Toepasselijk recht
Omdat de man en de vrouw op [datum] 2017 te [plaatsnaam 1] met elkaar zijn gehuwd, is het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130 (het Verdrag) van toepassing op het huwelijksvermogensregime.
Niet gesteld of gebleken is dat partijen een rechtskeuze hebben gemaakt voor het toepasselijk recht.
Op grond van artikel 4 van het Verdrag wordt, indien de echtgenoten vóór het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen, hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de Staat op welks grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen.
Het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten wordt echter beheerst door het interne recht van de Staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit:
indien door die Staat de in artikel 5 bedoelde verklaring is afgelegd en de werking daarvan niet door het tweede lid van dat artikel is uitgesloten;
indien die Staat niet partij is bij het Verdrag, terwijl volgens zijn internationaal privaatrecht zijn interne recht van toepassing is en de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen:
a. in een Staat die de in artikel 5 bedoelde verklaring heeft afgelegd, of
b. in een Staat die geen partij is bij het Verdrag en waarvan het internationaal privaatrecht eveneens de toepassing van hun nationale recht voorschrijft;
3. indien de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het grondgebied van dezelfde Staat vestigen.
Op grond van artikel 4 lid 2 van het Verdrag wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Turkse recht, als het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten, nu Turkije geen partij is bij het Verdrag, terwijl volgens het internationaal privaatrecht van deze staat zijn interne recht van toepassing is en de echtgenoten de eerste gewone verblijfplaats – binnen zes maanden – na het huwelijk vestigden in Nederland.
Turks recht
Het Turkse Burgerlijk Wetboek (TBW) kent een huwelijksgoederenregime dat het beste kan worden getypeerd als een ‘verwervingsdeelneming’. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de verwervingen en het persoonlijk vermogen/privé vermogen van ieder van de echtgenoten (art. 218 TBW). Het vermogen van iedere echtgenoot bestaat uit twee deelvermogens: de verwervingen en het persoonlijk vermogen. In totaal zijn dus vier vermogens te onderscheiden.
Als verwervingen worden beschouwd de tijdens de deelneming om baat verworven vermogensbestanddelen, in het bijzonder: de inkomsten uit arbeid, sociale zekerheidsuitkeringen, uitkeringen wegens verlies aan arbeidsvermogen, inkomsten uit persoonlijk vermogen en vermogensbestanddelen die verwervingen vervangen (art. 219 TBW).
Tot het persoonlijk vermogen behoren: de ten huwelijk aangebrachte en staande huwelijk door erfrecht of schenking verworven vermogensbestanddelen, de voor persoonlijk gebruik bestemde goederen, vorderingen uit immateriële schade en de vermogensbestanddelen die persoonlijk vermogen vervangen (art. 220 TBW).
Het persoonlijk vermogen en de verwervingen worden gescheiden naar de staat daarvan op het tijdstip van de beëindiging van het huwelijksgoederenregime (art. 228 TBW). De op het tijdstip van de beëindiging van het huwelijksgoederenregime aanwezige verwervingen worden naar de waarde van het tijdstip van de vereffening in de verrekening betrokken (art. 235 TBW).
Bij echtscheiding vindt een financiële afrekening plaats voor wat tijdens het huwelijk is verworven. Iedere echtgenoot heeft recht op de helft van de aan de andere echtgenoot toebehorende nettowaarde van diens verwervingen (art. 236 TBW). Vorderingen worden verrekend. De nettowaarde is de waarde die overblijft nadat de totale waarde van de verwervingen van elk der echtgenoten is verminderd met de op deze goederen rustende schulden (art. 231 TBW). Waardevermindering of een negatief saldo wordt niet in beschouwing genomen.
Ook wordt nagegaan of eventueel een echtgenoot op de andere echtgenoot een vordering heeft vanwege investering in een goed van die ander welke heeft plaatsgevonden zonder enige of zonder passende vergoeding (de zgn. bijdragevordering). Is dit vermogensbestanddeel bij echtscheiding in waarde gestegen, dan verkrijgt de echtgenoot die heeft bijgedragen voor het bijgedragen deel een vorderingsrecht op de ten tijde van de vereffening bij dit goed vastgestelde vermeerderde waarde. Is de waarde ten opzichte van de beginwaarde van de bijdrage gedaald, dan verkrijgt hij het geïnvesteerde bedrag (art. 227 TBW).
Naar Turks recht is iedere echtgenoot met zijn hele vermogen aansprakelijk voor zijn schulden (art. 224 TBW). Bij de beëindiging van het huwelijksvermogenregime moet worden vastgesteld welke schulden er zijn, zowel onderlinge schulden als de schulden jegens derden. Vervolgens wordt een schuld toegerekend aan het deelvermogen waarop zij rust (art. 230 tweede volzin TBW). Is dat niet mogelijk, dan wordt zij toegerekend aan de verwervingen. Iedere echtgenoot is zelf aansprakelijk is voor de door hem/haar gemaakte schulden, zowel ontstaan vóór als na de huwelijksvoltrekking. Een schuld komt naar Turks huwelijksvermogensrecht toe aan de partij aan wiens zijde de schuld is opgekomen of voor wiens rekening de schuld komt.
Al deze vorderingen worden uiteindelijk tegenover elkaar gezet en verrekend. Het persoonlijk vermogen wordt hierbij in beginsel niet betrokken.
Peildatum
In het Turks recht heeft als peildatum voor het bepalen van de omvang van de verwervingen te gelden het tijdstip van de beëindiging van het huwelijksgoederenregime en dit is op grond van artikel 225 jo. 228 TBW het tijdstip waarop het verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank is ingediend. In de onderhavige zaak is dit op 28 juli 2023. De bestanddelen die op dat moment tot de verwervingen behoren moeten ingevolge artikel 235 TBW worden gewaardeerd op het tijdstip van de vereffening.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen hebben de volgende vermogensbestanddelen aan de orde gesteld:
inboedelgoederen;
auto;
garage;
woning in Turkije;
bankrekeningen;
schulden belastingdienst.
Ad. a) inboedelgoederen
Partijen zijn het erover eens dat de inboedelgoederen aan de man toekomen, zonder dat de man daarvoor iets aan de vrouw zal betalen. Nu partijen overeenstemming hebben, zal de rechtbank geen beslissing nemen over de inboedel.
Ad. b) auto
Op de zitting is gebleken dat alleen de Volkswagen Polo in de gemeenschap valt. Partijen zijn het erover eens dat deze auto aan de man toekomt, zonder enige verrekening. Deze afspraak leent zich niet voor opname in het dictum, maar partijen zijn evenwel gebonden aan deze afspraak.
Ad. c en d) garage en woning in Turkije
De man heeft in 2022 een garage gekocht aan de [adres 2] ( [postcode 2] ) te Den Haag. Partijen zijn ook gezamenlijk eigenaar van een woning in [plaatsnaam 3] in Turkije. Op de zitting zijn partijen overeengekomen dat de garage, met de daarop rustende hypotheek, aan de man toekomt en dat de woning in Turkije aan de vrouw toekomt, zonder nadere verrekening. De man zal de vrouw binnen drie maanden ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de op de garage rustende hypotheek. Deze afspraak leent zich niet voor opname in het dictum, maar partijen zijn evenwel gebonden aan deze afspraak.
Ad. e) bankrekeningen
Partijen zijn het erover eens dat ieder de eigen bankrekening voortzet, onder verrekening van de saldi op de peildatum bij helfte. Ook deze afspraak zal de rechtbank niet opnemen in het dictum, maar partijen zijn daaraan wel gehouden.
Ad. f) schulden belastingdienst
De man heeft gesteld dat hij meer dan € 30.000,- aan openstaande schuld heeft bij de belastingdienst. De man verzoekt te bepalen dat partijen beiden draagplichtig zijn bij de aflossing van deze schuld.
De vrouw is daarmee niet akkoord en stelt dat de schuld door de man is aangegaan. Een schuld komt krachtens Turks recht toe aan de partij aan wiens zijde de schuld is opgekomen en voor wiens rekening de schuld komt. Het gaat om een schuld van de man met betrekking tot zijn onderneming en zorgverzekering. De vrouw heeft daar niets mee te maken. Deze schulden behoren tot het persoonlijk vermogen van de man, zodat hij de schulden zelf moet aflossen.
De man heeft zich op de zitting aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. De rechtbank past ambtshalve de wetsartikelen 224 en 230 TBW toe op basis waarvan degene die de schuld is aangegaan, volledig aansprakelijk is voor de betaling daarvan. Nu onbetwist is dat de man de schulden is aangegaan en niet de vrouw, zal de rechtbank het verzoek van de man op dit punt afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt uit de echtscheiding tussen de man en de vrouw, gehuwd op [datum] 2017 te [plaatsnaam 1] ;
*
bepaalt dat de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2019 te [plaatsnaam 2] , de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
*
bepaalt dat er, met ingang van 27 november 2024, contact zal zijn tussen de man en [de minderjarige] :
  • iedere woensdag: van 15.00 uur uit school tot 19.00/19.30 uur, waarbij de (moeder van de) man [de minderjarige] uit school haalt en de man [de minderjarige] naar de vrouw terugbrengt;
  • iedere zaterdag: van 10.00 uur tot 19.00 uur, waarbij de man [de minderjarige] haalt en brengt;
waarbij geldt dat deze zorgregeling in de aanwezigheid van de moeder van de man zal plaatsvinden als volgt:
  • de eerste maand: tijdens alle contactmomenten;
  • de maand daarna: alleen op zaterdag;
  • de maand daarna: op zaterdag van 10.00 uur tot 14.30 uur;
  • de maand daarna: hoeft de zorgregeling niet meer in aanwezigheid van de moeder van de man te worden uitgevoerd;
waarbij te allen tijde de afspraak geldt dat het contact niet plaatsvindt in de garage box;
*
bepaalt dat de verdeling van de vakanties in onderling overleg tussen partijen wordt bepaald;
*
bepaalt dat de man huurder zal zijn van de woonruimte aan het adres [adres 1] ( [postcode 1] ) te [plaatsnaam 2] ;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van heden een kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige] zal betalen van € 507,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding is de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie zal betalen van € 625,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding en de vaststelling van de partneralimentatie – tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.M. Vingerling, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. R.P. Bas als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 19 december 2024.