ECLI:NL:RBDHA:2024:22517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
22/6297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhavend optreden tegen steigers van derde-partijen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om handhavend op te treden tegen de steigers van derde-partijen. Eiseres had eerder een omgevingsvergunning verkregen voor een steiger, maar de derde-partijen hadden ook vergunningen aangevraagd en verkregen voor hun steigers. De rechtbank stelt vast dat het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Krimpenerwaard de aanvraag van eiseres op 19 april 2022 had afgewezen, en dat deze afwijzing in het bestreden besluit van 31 augustus 2022 werd gehandhaafd. Eiseres was van mening dat de aanwezigheid van de steigers de goede ruimtelijke ordening in gevaar bracht en dat zij niet was gehoord in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft gesteld dat er geen illegale situatie was en dat handhaving niet aan de orde was. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan op 20 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6297

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres

en

het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Krimpenerwaard,

(het college)
(gemachtigde: mr. E. Dans).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[naam 1]en
[naam 2]uit [plaatsnaam] (derde-partijen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om handhavend op te treden tegen de steigers van derde-partijen tegenover [adres 1] en [adres 2] te [plaatsnaam] .
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 19 april 2022 afgewezen (het primaire besluit). Met het bestreden besluit van 31 augustus 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2024 op zitting behandeld, samen met de zaken met nrs. 22/8206, 22/8207, 22/8208, 22/8368, 22/8371, 22/8372, 22/8375, 23/973 en 23/976. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door [naam 3] (via videoverbinding), de gemachtigde van het college, bijgestaan door mr. A.D. Bouwman, en derde-partij [naam 1] .

Voorgeschiedenis

2. Eiseres heeft sinds 1989 een aantal schepen liggen in de Bakkerskil; een plezierschip van 17 m, een pontonboot van 12 m en een bijboot van 3 m. Deze schepen lagen aangemeerd tegen twee vrachtschepen. In 2001 moesten de schepen worden verplaatst naar een andere locatie, vanwege dijkverzwaringswerkzaamheden in de Bakkerskil. Na afloop van de werkzaamheden wilde eiseres haar schepen weer aanmeren in de Bakkerskil. Eiseres heeft verschillende keren een aanvraag gedaan om een steiger te bouwen waaraan zij haar schepen kon aanmeren, maar deze aanvragen zijn steeds afgewezen. Eiseres heeft uiteindelijk op 5 augustus 2019 een omgevingsvergunning gekregen voor een loopbrug en steiger op de plek tegenover [adres 3] .
2.1.
Derde-partijen zijn de eigenaren van de woningen aan de [adres 3] en [adres 2] . Nadat eiseres de omgevingsvergunning had gekregen, hebben zij ook omgevingsvergunningen aangevraagd voor een loopbrug en steiger voor de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] . Dit hebben zij in de eerste plaats gedaan om te voorkomen dat de plekken konden worden ingenomen door anderen die een schip willen aanmeren. Het college heeft bij besluiten van 6 december 2019 en 4 februari 2020 de omgevingsvergunningen aan derde-partijen verleend, waarna zij de steigers hebben gebouwd.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiseres heeft het college op 16 maart 2022 gevraagd om handhavend op te treden tegen de gebouwde steigers van derde-partijen. Volgens eiseres treden er door de aanwezigheid van de steigers belemmeringen op om haar plezierschip aan te meren aan haar eigen steiger tegenover [adres 3] .
3.1.
Het college heeft in het primaire besluit de aanvraag van eiseres afgewezen. Volgens het college zijn de steigers gebouwd in overeenstemming met de verleende omgevingsvergunningen. Dat er door eiseres bezwaar en beroep is aangetekend tegen de vergunningen, betekent niet dat de werking van de vergunningen is geschorst. Van een illegale situatie is geen sprake en daarom kan niet handhavend worden opgetreden. In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.

Het beroep

4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eiseres is de goede ruimtelijke ordening in het geding door de aanwezigheid van de steigers van derde-partijen tegenover [adres 1] en [adres 2] . De schepen van eiseres komen ernstig in de verdrukking. De omgevingsvergunningen voor de steigers zijn nog niet onherroepelijk en derde-partijen hebben de steigers volgens eiseres gebouwd in strijd met gemaakte afspraken. Eiseres voert verder aan dat zij ten onrechte niet is gehoord op haar bezwaar. Volgens eiseres is het bestreden besluit in strijd met het Europees verdrag van de rechten van de mens (EVRM) en verschillende rechtsbeginselen. Ten slotte verzoekt eiseres om vergoeding van de schade die zij door de afwijzing van het handhavingsverzoek heeft geleden.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. Het beroep is daarom ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had verweerder handhavend moeten optreden tegen de steigers van derde-partijen?
6. De rechtbank stelt vast dat het college bij besluiten van 6 december 2019 en 4 februari 2020 omgevingsvergunningen heeft verleend voor de steigers van derde-partijen tegenover [adres 1] en [adres 2] . Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld. Op grond van artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) schorst het bezwaar of beroep echter niet de werking van de besluiten waarbij de omgevingsvergunningen zijn verleend. Dit betekent dat derde-partijen van de omgevingsvergunningen gebruik konden maken om de steigers te bouwen. Het college heeft toegelicht dat de steigers zijn gebouwd in overeenstemming met de verleende vergunningen. Voor zover eiseres ter zitting heeft gesteld dat een van de steigers dichter bij haar steiger is gebouwd dan op de tekeningen bij de vergunning staat, geldt dat zij deze stelling niet heeft onderbouwd. Dit betekent dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een legale situatie en dat er niet handhavend kan worden opgetreden. Dat derde-partijen met eiseres zouden hebben afgesproken dat zij de steigers nog niet zouden bouwen, maakt dit niet anders. Van strijd met het EVRM of enig rechtsbeginsel is geen sprake.
Had eiseres in de bezwaarfase moeten worden gehoord?
7. De rechtbank overweegt verder dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar van eiseres niet kon leiden tot een ander besluit, zodat dit kennelijk ongegrond was. Het college heeft daarom met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kunnen afzien van het horen van eiseres in bezwaar.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten. Ten slotte bestaat geen grond voor de door haar gevraagde schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.