ECLI:NL:RBDHA:2024:22511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
C/09/676635 / JE RK 24-2173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 31 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking uitgesproken in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende een minderjarige, geboren in 2008. De kinderrechter heeft de minderjarige onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De Raad verzocht om deze maatregelen vanwege de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige, die geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en betrokken is bij antisociale jongeren. De moeder heeft ingestemd met het verzoek, terwijl de vader niet is verschenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige niet meer bij zijn ouders of grootouders kan wonen en dat er dringend hulp nodig is. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht zijn, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn vastgesteld voor de duur van een jaar, tot 31 december 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/676635 / JE RK 24-2173
Datum uitspraak: 31 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Raad voor de Kinderbeschermingte Den Haag ,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. A. Ramsaroep te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
[de vader], hierna te noemen: de vader.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het rapport van de Raad van 28 november 2024;
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 29 november 2024;
- de stukken van de advocaat van de moeder, ontvangen door de rechtbank op 30 december 2024;
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 31 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] namens de Raad, met [naam 2] als toehoorder;
- [naam 3] namens de gecertificeerde instelling.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] heeft geen vaste woon- of verblijfplaats.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] . Nadat [minderjarige] niet langer bij de moeder kon wonen door een verstoorde relatie met haar partner, heeft [minderjarige] van december 2023 tot augustus 2024 bij zijn grootouders vaderszijde gewoond. Hij kon hier niet blijven, omdat hij zelfbepalend gedrag vertoonde en zich niet aan afspraken hield. [minderjarige] heeft nu geen vaste woon- of verblijfplaats en verblijft afwisselend bij zijn vrienden en soms bij de oma moederszijde, maar er is hier weinig zicht op hem en de oma dreigt door zijn aanwezigheid haar woning te verliezen. Het lukt niet om op een constructieve wijze in contact met [minderjarige] te komen en hij lijkt steeds verder af te glijden. [minderjarige] is eerder al strafrechtelijk veroordeeld en heeft zes maanden jeugdreclassering en de leerstraf TACt opgelegd gekregen, maar ook de jeugdreclassering komt moeilijk in contact met hem en hij komt zijn afspraken niet na. Ook gaat [minderjarige] al geruime tijd niet naar school en zijn er vanuit de politie zorgen geuit over banden die hij heeft met antisociale jongeren (bekenden van de politie). Vanuit de jeugdreclassering zijn er vermoedens dat [minderjarige] verslaafd is aan middelengebruik. Verder is de verhouding tussen [minderjarige] , de moeder en haar partner verstoord. [minderjarige] wil niet meer bij de moeder wonen en dit kan ook niet meer voor de moeder. De relatie tussen moeder en vader en de grootouders vaderszijde is ook verstoord. Zij hebben weinig tot geen contact met elkaar. [minderjarige] heeft ook geen contact meer met de grootouders vaderszijde en met de vader en diens partner. Hulpverlening (gezinscoaches van Team Risiscogroepen vanuit [instelling] ) om het contact tussen de moeder, [minderjarige] en de opa vaderszijde te herstellen is niet van de grond gekomen. Het baart de Raad zorgen dat niemand meer grip lijkt te hebben op [minderjarige] en dat niemand een pedagogische opvoedrelatie met hem heeft. [minderjarige] doet wat hij wil, erkent de ernst van de situatie niet, en accepteert geen hulpverlening. De Raad is van mening dat er sprake is van een crisissituatie en dat nu alles op alles moet worden gezet om te voorkomen dat [minderjarige] nog verder afglijdt. Hiervoor is het noodzakelijk dat hij snel mogelijk uit zijn huidige omgeving wordt gehaald. Wanneer er meer grip en zicht is op [minderjarige] , kan er worden ingezet op het starten van systeemtherapie om de verhouding tussen het netwerk en [minderjarige] te verbeteren en op het vinden van een passende plek voor hem, zoals een 3 milieusvoorziening. Om deze redenen acht de Raad het noodzakelijk dat [minderjarige] onder toezicht wordt geplaats en dat er een machtiging tot uithuisplaatsing wordt toegewezen voor de maximale duur van één jaar.

4.De standpunten

4.1.
De moeder heeft ingestemd met het verzoek. Er is door en namens de moeder naar voren gebracht dat [minderjarige] dringend hulp nodig heeft en dat zij zich zorgen maakt dat het straks te laat is. Het is van belang dat [minderjarige] zo snel mogelijk een vaste woon- of verblijfplaats krijgt, zodat er meer zicht op hem komt en kan worden voorkomen dat hij beïnvloed wordt door slechte vrienden en nog verder zal afglijden. De moeder vindt het teleurstellend om (ter zitting) te horen dat het in de komende periode waarschijnlijk niet gaat lukken om [minderjarige] een plaats te geven in een 3 milieusvoorziening, terwijl hij nog niet de kans heeft gekregen om binnen deze kaders te laten zien wat hij kan.
4.2.
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting naar voren gebracht dat het vinden van een passende verblijfplaats voor [minderjarige] , zoals bijvoorbeeld een 3 milieusvoorziening, lastig wordt door zijn gedragsproblematiek. De gecertificeerde instelling zal zich daarom de komende periode allereerst richten op het vinden van een verblijfplaats voor hem, desnoods een crisisplek. Verder stelt de gecertificeerde instelling dat het van belang is dat er in de komende periode diagnostisch onderzoek plaatsvindt en dat er aandacht komt voor het herstellen van het systeem, zodat er gerichte hulpverlening kan worden ingezet voor [minderjarige] en zijn netwerk.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] vertoont zeer zelfbepalend gedrag. Als resultaat hiervan was het niet langer mogelijk voor hem om bij zijn moeder, vader of bij zijn grootouders (vaderszijde) te wonen, waardoor hij nu geen vaste woon- of verblijfplaats meer heeft. Dit is al een groot probleem op zich, maar bovendien is er hierdoor weinig zicht op hem en zijn er signalen dat hij betrokken is bij antisociale jongeren en dat hij middelen gebruikt. [minderjarige] is al veroordeeld voor een strafbaar feit, maar de opgelegde jeugdreclassering en de leerstraf hebben het tij niet kunnen keren. Verder gaat [minderjarige] al geruime tijd niet naar school en heeft hij geen productieve dagbesteding. Het is in het vrijwillige kader niet gelukt om met [minderjarige] in contact te komen en hem de ernst van de situatie in te laten zien. De ouders en de grootouders van [minderjarige] willen hem graag helpen, maar hij accepteert op dit moment geen gezag, treedt uit contact en houdt zich niet aan afspraken. Ook de coach die betrokken was bij [minderjarige] , kon moeilijk in contact met hem komen. Nu is gebleken dat het vrijwillige kader onvoldoende toereikend is om tot [minderjarige] door te dringen en hem te helpen, is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is dat er een jeugdbeschermer betrokken wordt die een verblijfplaats voor hem zoekt en passende hulpverlening voor hem kan inzetten. Het zou hierbij goed zijn als de coach van [minderjarige] hierbij betrokken wordt. Het is in het belang van [minderjarige] dat er nu wordt ingegrepen zodat voorkomen kan worden dat hij nog verder afglijdt.
5.3.
De kinderrechter stelt daarom [minderjarige] onder toezicht voor de duur van een jaar.
5.4.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
5.5.
[minderjarige] kan op dit moment niet bij zijn ouders, grootouders vaderszijde of oma moederszijde wonen. Hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Het is noodzakelijk dat er een verblijfplaats voor hem wordt gezocht en gevonden en het is in zijn belang noodzakelijk dat hij uit zijn huidige omgeving van onrust en instabiliteit wordt gehaald en gaat verblijven op een plek waar hij zich kan ontwikkelen en waar hij passende hulpverlening kan ontvangen. Ter zitting is naar voren gekomen dat een 3 mileusvoorziening het meest passend voor hem zou zijn, maar dat het op korte termijn lastig wordt hierin een plaats voor hem te vinden. De kinderrechter is evenwel van oordeel dat [minderjarige] zo snel mogelijk weg moet uit de huidige voor hem schadelijke verblijfsituatie, waardoor elke mogelijke plaatsing nu moet worden benut en er vanuit daar gezocht kan worden naar een passende (vervolg)plek voor [minderjarige] . Om te zorgen dat er zo snel mogelijk een plaatsing voor [minderjarige] geregeld kan worden, en hij erna langdurig op een passende plek kan verblijven, wijst de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing toe voor de duur van de ondertoezichtstelling.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 31 december 2024 tot 31 december 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 31 december 2024 tot 31 december 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 december 2024 door mr. R.G. de Lange-Tegelaar, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 8 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag .

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.