ECLI:NL:RBDHA:2024:22510

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
11305603 RP VERZ 24-50506
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbindingsverzoek van de Staat der Nederlanden inzake Operationeel Manager in opleiding bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, tegen een werknemer die als Operationeel Manager in opleiding werkzaam was. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, stellende dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer, die sinds 1 oktober 2022 in dienst was, had eerder een lange staat van dienst bij de Koninklijke Marechaussee en was betrokken bij verschillende stages in het buitenland. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding. De rechter merkte op dat de werkgever na het indienen van een klacht door de werknemer tegen de Secretaris-Generaal van het ministerie, het ontbindingsverzoek had ingetrokken, wat erop wees dat er mogelijkheden waren voor herstel van de arbeidsrelatie. De kantonrechter wees het verzoek tot ontbinding af en oordeelde dat de werknemer weer in zijn functie moest worden hersteld, maar dat hij zijn opleiding tot Operationeel Manager moest voortzetten. Daarnaast werd de werknemer veroordeeld tot terugbetaling van een aanloopvoorschot van € 27.648,- aan de werkgever. De proceskosten werden toegewezen aan de werknemer, die in deze procedure als de overwegend in het gelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Zaaknr.: 11305603 RP VERZ 24-50506
Uitspraakdatum: 3 december 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
De Staat der Nederlanden, Ministerie van Buitenlandse Zaken,
zetelende te Den Haag,
verzoekende partij,
verder te noemen: BZ,
gemachtigde: mr. J.B.B. Heinen (Pels Rijcken),
tegen
[verwerende partij],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: mr. O. Albayrak (Albayrak Advocatenkantoor).

1.Het procesverloop

1.1.
BZ heeft de kantonrechter bij verzoekschrift met 29 producties (nrs. 1 tot en met 29), bij de griffie ingekomen op 11 september 2024, verzocht - kort gezegd - de arbeidsovereenkomst tussen BZ en werknemer te ontbinden en werknemer te veroordelen een aanloopvoorschot terug te betalen.
1.2.
Op 25 oktober 2024 is bij de griffie een verweerschrift met elf producties (nrs. 1 tot en met 11) binnengekomen.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift is gehouden op 5 november 2024. Daarbij zijn namens BZ mevr. [naam 1] en de heer [naam 2] verschenen alsmede de gemachtigde van BZ en is werknemer in persoon verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van BZ pleitaantekeningen overgelegd. Van hetgeen verder besproken is heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt die zich in het griffiedossier bevinden.
1.4.
Na de mondelinge behandeling is de uitspraakdatum op het verzoek bepaald op 19 november 2024. Op 18 november 2024 heeft de griffier aan (de gemachtigden van) partijen laten weten dat de beslissing op het verzoek zou worden aangehouden tot 3 december 2024.

2.De feiten

2.1.
Werknemer, geboren op [geboortedag] 1975, is sinds 1 oktober 2022 in dienst van BZ, aansluitend aan een aanstelling bij het Ministerie van Defensie, waar werknemer meer dan 25 jaar werkzaam was bij de Koninklijke Marechaussee.
2.2.
Bij BZ is werknemer in dienst gekomen als Operationeel Manager (in opleiding) (hierna: OM’er) bij de stafafdeling Bedrijfsvoering van de Hoofddirectie Bedrijfsvoering.
2.3.
Het huidige salaris van werknemer bedraagt € 5.389,87 bruto per maand (schaal 10, trede 10) bij een arbeidsomvang van 36 uur per week. Op de arbeidsovereenkomst zijn de CAO Rijk, het Personeelsreglement BZ en de Gedragscode Integriteit Rijk van toepassing.
2.4.
De werkzaamheden van een OM’er bestaan uit het voeren van de bedrijfsvoering op een diplomatieke post (dat wil zeggen ambassade of consulaat-generaal) van BZ in het buitenland. De werkzaamheden bestaan uit onder meer voeren van financiële administratie, verzorgen van consulaire zaken, personeelszaken voor lokaal aangenomen personeel, onderhouden van contact met de centrale serviceorganisaties van BZ in Den Haag en het optreden als plaatsvervangend beveiligingscoördinator van een post. Volgens het functieprofiel zijn de competenties waarover een OM’er moet beschikken: netwerken, omgevingsbewustzijn, organisatiesensitiviteit, reflecteren, aansturen groep/medewerker, stimuleren veranderprocessen, teamspeler, bewerkstelligen van een open cultuur, intercultureel sensitief, sociaal en communicatief vaardig, verbindend leiderschap en veranderbereidheid.
2.5.
Het eerste jaar van de arbeidsovereenkomst zou voor werknemer bestaan uit een opleidingstraject tot OM’er. Werknemer vormde samen met negen andere startende OM’ers, als derde groep specifiek geworven OM’ers, de klas van 2022. De eerste drie maanden van het opleidingstraject bestonden uit groepsgewijs onderwijs in Den Haag, dat gevolgd zou worden door een stageperiode van 6 tot 8 maanden, waarna een plaatsing als OM’er op een post zou moeten volgen.
2.6.
Van 7 januari 2023 tot 15 februari 2023 liep werknemer stage op de ambassade in Bern (Zwitserland).
2.7.
Van 25 februari 2023 tot en met 19 april 2023 was werknemer als consulair medewerker werkzaam op het consulaat-generaal in Ankara (Turkije), in verband met de aardbeving die in Turkije had plaatsgevonden.
2.8.
Omstreeks 15 mei 2023 is werknemer op dienstreis geweest naar de post van BZ te Ramallah (Palestijnse gebieden) om zich te oriënteren op een mogelijke plaatsing aldaar. Deze plaatsing heeft geen doorgang gevonden.
2.9.
Een andere post, waar werknemer geplaatst zou worden, was Bakoe (Azerbeidzjan), vanaf 14 juni 2023. In verband met de plaatsing in Bakoe ontving werknemer van BZ een ‘aanloopvoorschot’ van € 27.648,-. De plaatsing in Bakoe heeft geen doorgang gevonden.
2.10.
Sinds medio juli 2023 staat werknemer feitelijk op non-actief.
2.11.
Tussen medio juli 2023 en begin september 2023 hebben enkele gesprekken plaatsgevonden tussen en is gecorrespondeerd met verschillende vertegenwoordigers van BZ en werknemer over een mogelijke beëindiging van het dienstverband van werknemer.
2.12.
Op 29 september 2023 heeft BZ een ontbindingsverzoek ingediend. Na een klacht van werknemer tegen de Secretaris-Generaal van BZ (hierna: SG) en een melding door werknemer van een vermoeden van een misstand bij het Huis voor Klokkenluiders heeft BZ dat ontbindingsverzoek ingetrokken, in afwachting van de behandeling van de klacht en de melding.
2.13.
Bij brief van 6 juni 2024 heeft (de Minister van) BZ werknemer geïnformeerd dat het Onderzoeksbureau Integriteit Financiën (OIF), dat in verband met het feit dat de klacht zich richtte tot de SG die het onderzoek naar de klacht had uitgevoerd, de klacht op alle onderdelen ongegrond achtte. Ook meldde de minister dat er geen sprake was geweest van (het vermoeden van) een misstand in de zin van de Wet Bescherming Klokkenluiders.
2.14.
In e-mails naar aanleiding van de brief van 6 juni 2024 aan verschillende personen binnen BZ, waaronder de minister, heeft werknemer te kennen gegeven zich niet te kunnen vinden in de bevindingen van OIF en de conclusies in de brief van 6 juni 2024.

3.Het inleidende verzoek van BZ en het verweer van werknemer

3.1.
BZ verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: (I.) de arbeidsovereenkomst tussen BZ en werknemer te ontbinden, primair op grond van art. 7:669 lid 3, aanhef en onder g. BW, subsidiair op grond van art. 7:669 lid 3, aanhef en onder e. BW, meer subsidiair op grond van art. 7:669 lid 3, aanhef en onder i. BW; (II.) bij het bepalen van de ontbindingsdatum rekening te houden met de proceduretijd en de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke datum te ontbinden (art. 7:671b lid 9, aanhef en onder a. BW); (III.) werknemer te veroordelen tot (terug) betaling aan BZ van een bedrag van € 27.648,- (zijnde het door BZ aan werknemer betaalde aanloopvoorschot); (IV.) werknemer te veroordelen in de kosten van het geding, zulks met de bepaling dat over de proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van de te wijzen beschikking; (V.) werknemer te veroordelen in de nakosten.
3.2.
Aan het verzoek legt BZ – kort gezegd en met name– ten grondslag dat de arbeidsverhouding tussen partij onherstelbaar beschadigd is geraakt, als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst ontbonden moet worden.
3.3.
Werknemer verweert zich tegen het ontbindingsverzoek door te stellen dat het geenszins zo is dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, ook al omdat BZ zijn stellingen dat daarvan sprake is onvoldoende heeft onderbouwd en het bovendien niet zo is dat de verhouding ernstig en duurzaam is verstoord. In dat licht verzoekt werknemer primair om het verzoek van BZ af te wijzen en hem weer tewerk te stellen en subsidiair om, indien de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, BZ te veroordelen tot het betalen van de transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 150.000,- bruto.
3.4.
De stellingen en verweren van partijen zullen hierna, voor zover relevant, besproken worden.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van het verzoek van BZ om de arbeidsovereenkomst met werknemer te ontbinden is gelegen in de stelling van BZ dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, waardoor van BZ niet gevergd kan worden om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Als subsidiaire en meer subsidiaire gronden voert BZ aan dat er sprake is (geweest) van verwijtbaar handelen door werknemer en/of dat er sprake is van een combinatie van een verstoorde arbeidsverhouding en verwijtbaar handelen. De kantonrechter zal deze ontslaggronden in die volgorde beoordelen.
Is sprake van een verstoorde arbeidsverhouding?
4.2.
Ter onderbouwing van de stelling van BZ dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding voert BZ aan dat werknemer
een diepgeworteld wantrouwen jegens alles wat BZ zegt en doet koesterten dat
werknemer een andere kijk op werkelijkallesituaties heeft.BZ concludeert daarom dat
een verdere vruchtbare samenwerking hierdoor onrealistisch is [1] .
4.3.
Ter toelichting op deze onderbouwing voert BZ in het verzoekschrift een aantal omstandigheden aan, zoals:
eigengereid gedrag tijdens en verstoring van een oefening op 22 november 2022 (punt 4.8 van het verzoekschrift);
opstelling van werknemer in verband met het geen doorgang kunnen vinden van een stage in Zuid-Soedan (punt 4.9 van het verzoekschrift);
opstelling van werknemer met betrekking tot screening van OM-kandidaten en VGB-verklaring (punten 4.10 en 4.11 van het verzoekschrift);
wijze van communiceren tijdens dienstreis naar Ramallah (punt 4.12 van het verzoekschrift);
wijze van communiceren in de aanloop naar een stage in Bakoe (punten 4.13 en 4.14 van het verzoekschrift).
Naast deze specifieke omstandigheden stelt BZ in zijn algemeenheid dat er sprake was van
vele andere fricties, dat werknemer
een compleet andere kijk heeft op verschillende situaties, die hij met een groot wantrouwen en argwaan tegemoet treedt, dat
een constructief gesprek steeds onmogelijk is, omdat werknemer
zijn gesprekspartners niet serieus neemt en niet bereid is naar hen te luisteren en dingen aan te nemen, meteen met escalatie naar hogerhand dreigt en dat vervolgens ook doet. BZ voegt daaraan nog toe dat werknemer
in plaats van mensen mee te nemen, hen in het harnas jaagten dat
de toon van de communicatie ongepast en onacceptabel is [2] . Bij een en ander legt BZ een verband naar de Gedragscode Integriteit Rijk, waarin wordt omschreven dat het gewenst gedag van een ambtenaar respectvol, fatsoenlijk en collegiaal dient te zijn, hetgeen in het bijzonder geldt voor een ambtenaar bij BZ, die in een diplomatieke omgeving moet opereren.
4.4.
Uit zijn verweerschrift blijkt dat werknemer een geheel andere kijk heeft op bovengenoemde omstandigheden, hetgeen in feite betwisting is van de aard en ernst van de genoemde omstandigheden. Daarom komt het er bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding op aan in hoeverre BZ haar stellingen op dat punt heeft onderbouwd.
4.5.
Met betrekking tot het gedrag van werknemer tijdens de oefensessie op 22 november 2022 heeft BZ een (ongedateerde) verklaring van de sessieleider overgelegd (productie 4 bij het verzoekschrift). Daarin beschrijft zij dat werknemer de gang van zaken zou hebben verstoord, door geluiden te maken en op zijn laptop te (blijven) typen, ook nadat hij daarop was aangesproken. Volgens de sessieleider toonde werknemer weinig begrip voor haar opmerkingen dat hij de oefening verstoorde.
4.6.
De onderbouwing van hetgeen is voorgevallen rondom de voorgenomen stage in Zuid-Soedan is summier en beperkt zich in feite tot een e-mail van 15 december 2022 van werknemer aan de plaatsvervangend ambassadeur in Juba (Zuid-Soedan) (productie 5 bij het verzoekschrift). In die e-mail verzoekt werknemer een gesprek over zijn ervaring met een mogelijke stage in Juba. Er zou sprake zijn geweest van ‘misvattingen’. Kennelijk heeft dat gesprek plaatsgevonden, want ook is overgelegd een e-mail van 18 december 2022 van de plaatsvervangend ambassadeur, waarin deze schrijft:
[naam 3] [3] , [naam 4] (als PlvOM) hebben afgelopen vrijdag een goed gesprek gevoerd waarbij aan beide kanten de misverstanden zijn benoemd en uitgesproken. (…) Het was goed dat [naam 3] aan de bel trok voor dit verlate gesprek en fijn dat het naar beider tevredenheid is beantwoord.
4.7.
Met betrekking tot de screening van OM-kandidaten heeft te gelden dat begin 2023 BZ het beleid ten aanzien van de screening van vertrouwensfuncties heeft herzien, waarbij tevens is bepaald dat OM’ers vanaf dan een vertrouwensfunctie bekleden. Dat betekent dat OM’ers moeten beschikken over een ‘VGB’, een ‘Verklaring van Geen Bezwaar’, af te geven door de Algemene Inlichtingen -en Veiligheidsdienst (AIVD).
4.8.
In een e-mail van 24 januari 2024 aan zijn leidinggevende schreef werknemer naar aanleiding van de wijziging van het beleid (onder meer):
Ik voorzie met de aanwijzing van meer functies als vertrouwensfunctie grote uitdagingen van het screenen van personeel die niet meer in Nederland woonachtig zijn en/of een buitenlandse echtgenoot hebben, die nooit in Nederland hebben gewoond.
4.9.
In een e-mail van later die dag aan de Directeur Veiligheid, Crisis en Integriteit (VCI), met kopie aan zijn leidinggevende wijst werknemer erop dat naar zijn mening het nieuwe beleid te veel ‘inzoomt’ op OM’ers, hetgeen willekeur in de hand zou werken. Hij schrift dan:
De regel mbt screening moet voor een ieder op exact dezelfde wijze worden uitgevoerd. (….) Waarom de focus nu plotseling op het OM klasje komt te liggen is mij geheel onduidelijk. Werkt VCI met doelgroepen en profileringen is een vraag die bij mij opkomt.
4.10.
In reactie op een antwoord van de Directeur VCI om in gesprek te gaan concludeert werknemer (in een e-mail van 24 januari 2024, 8:42 PM):
Ik kijk duidelijk anders tegen zaken aan en zal morgen in mijn bericht aan de SG en PSG dit verder ook toelichten.
4.11.
Inderdaad stuurde werknemer (op 25 januari 2024) een e-mail aan de SG en de plaatsvervangend secretaris-generaal (PSG) van BZ, waarvan de strekking – kort gezegd – is dat het beleid rondom de veiligheidsscreening voor vertrouwenspersonen in zijn ogen niet helder is, willekeurig is en de schijn van discriminatie oproept. Van zijn zijde reageerde de SG dat hij de Directeur VCI zou vragen met werknemer over dit onderwerp in gesprek te gaan. Daarop reageerde werknemer weer bij e-mail als volgt:
Bedankt voor je reactie. Ik vind het alleen maar mooi dat je ervan overtuigd bent dat een naam of achtergrond niets te maken zou moeten hebben met de aanvraag van een VGB. Wettelijk gezien is dat absoluut zo. Ik constateer dat wij een andere beleving hebben en daarom een ander standpunt innemen. Mijn waarnemingen, bevindingen en overtuiging is dat de uitvoering in de praktijk binnen BZ helaas niet synchroon loopt met de wettelijke kaders, die voor een ieder bindend en gelijk zou moeten zijn en daar maak ik mij zorgen over, vooral ook in het licht van het recent verschenen rapport. (….) Dat heb ik met jou en [naam 5] en eerder met [naam 6] en cc met [naam 7] willen delen.
4.12.
Met betrekking tot de dienstreis naar Ramallah beperkt hetgeen zich zou hebben voorgevallen tot hetgeen valt af te leiden uit een e-mail van 14 september 2023 van de permanent vertegenwoordiger te Ramallah aan BZ in Den Haag (productie 10 bij het verzoekschrift). Uit die e-mail valt af te leiden dat de permanent vertegenwoordiger de wijze van communiceren met en van werknemer lastig vond. Met name stoorde deze zich aan de dringende wijze waarop werknemer aandrong op antwoord op enkele e-mails en whatsapp-berichten. Uit de e-mail blijkt dat de stage in Ramallah geen doorgang vond omdat van beide zijden twijfels waren of er een ‘match’ was.
4.13.
Tenslotte de afgebroken stage naar Bakoe. Deze was reeds in een wat verder gevorderd stadium, omdat werknemer reeds een aanloopvoorschot had ontvangen in verband met kosten, die werknemer voor verhuizing en inrichting zou moeten maken, waarover later meer. De stage in Bakoe is niet doorgegaan, omdat werknemer geen Medewerker Bijzondere Opdracht (BO-er) naast zich zou dulden en de wijze van communicatie daarover.
4.14.
Uit hetgeen BZ in verband met de stage in Bakoe naar voren heeft gebracht, komt naar het oordeel van de kantonrechter voornamelijk een beeld naar voren dat BZ zich stoort aan een gebrek aan compromisbereidheid van werknemer en de gedachte dat werknemer iedereen om zich heen wantrouwt. Dat althans is de samenvatting van de kantonrechter van de als productie 14 overgelegde interne e-mail van BZ van 19 september 2023.
4.15.
Niet te verbloemen valt dat met betrekking tot de mogelijke stages in Juba, Ramallah en Bakoe het een en ander niet zo is verlopen, zoals partijen zich waarschijnlijk gewenst hadden. Daar staat tegenover dat blijkbaar de stages in Zwitserland en in Turkije naar tevredenheid van beide partijen zijn verlopen, althans van iets anders is niet gebleken. Ook mag niet uit het oog worden verloren dat werknemer een positieve dankbetuiging heeft ontvangen van de Commandant van de Koninklijke Marechaussee (brief van 26 september 2022, productie 2 bij het verweerschrift), waarin deze nota bene schrijft:
Er is mijns inziens te vaak nagelaten u de erkentelijkheid en waardering te geven die u toekomt, gelet op uw lange staat van dienst bij de Koninklijke Marechaussee. En zeker een aantal in oog springende bijzondere dienstverrichtingen rechtvaardigt mijn persoonlijke dank. Ik heb u leren kennen als iemand met een hoog integriteitsbesef. U heeft altijd uw waarden en normen leidend laten zijn in uw handelen. U heeft dat gedaan in de volle overtuiging dat u het goede voor ogen had voor uw medewerkers en de organisatie. U heeft zich als onderofficier gedurende uw loopbaan steeds uitgesproken over zaken die naar uw mening voor verbetering vatbaar zijn.
4.16.
Wat ook niet uit het oog mag worden verloren is dat BZ al betrekkelijk kort na het voortijdig beëindigen van de stage in Bakoe de situatie waarin partijen waren komen te verkeren benoemt als een ‘impasse’ (zie punt 3.25 van het verzoekschrift). Uit een e-mail van 28 juli 2023 van werknemer aan BZ (productie 19 bij het verzoekschrift) blijkt dat BZ op 19 juli 2023 afscheid van werknemer wilde nemen, een gedachte waarin werknemer niet mee wilde gaan, en dat BZ, na een aantal gesprekken en e-mails, op 29 september 2023 een ontbindingsverzoek heeft ingediend. Dat ontbindingsverzoek is ingetrokken op last van de Minister van Buitenlandse Zaken, nadat werknemer een klacht tegen de SG had ingediend en een melding had gemaakt bij het Huis voor Klokkenluiders en de Minister besloot dat hangende die procedures werknemer op non-actief zou blijven.
4.17.
Hoe dan ook kunnen de klacht tegen de SG en de melding bij het Huis voor Klokkenluiders geen rol spelen bij de beoordeling van het voorliggende ontbindingsverzoek, zelfs niet nu de klacht tegen de SG ongegrond is verklaard. De klachtenprocedure en de melding zijn wegen die werknemers mogen bewandelen en hun keuze daartoe mag hen niet worden tegengeworpen.
4.18.
Na al hetgeen hiervoor is overwogen over hetgeen zich in de periode tussen januari 2023 en juni 2023 tussen partijen heeft voorgedaan kan nu de balans worden opgemaakt en de vraag worden beantwoord of sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, die zodanig van aard is dat niet gevergd kan worden dat de arbeidsovereenkomst voortduurt.
4.19.
Naar het oordeel van de kantonrechter is op basis van hetgeen hiervoor is overwogen geen sprake van een verstoorde arbeidsverhouding. Niet alleen heeft BZ onvoldoende aangedragen om dat oordeel te kunnen dragen, ook hetgeen BZ wel heeft aangedragen is daarvoor onvoldoende.
4.20.
Ter onderbouwing van de in rechtsoverweging 4.3 onder a. tot en met e. genoemde omstandigheden brengt BZ (met name ten aanzien van a., b., d. en e.) niet meer in dan enkele en eenzijdige berichten, de inhoud waarvan alle door werknemer worden betwist en waaruit bovendien niet blijkt dat BZ op die berichten hoor en wederhoor heeft toegepast. Deze berichten kunnen daarom niet ter ondersteuning dienen van de stelling van BZ dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding.
4.21.
Maar uit ook hetgeen BZ wel heeft aangedragen kan niet de conclusie worden getrokken dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft werknemer zich niet op een ongepaste wijze ingelaten met de wijziging van het screeningsbeleid. Inderdaad, hij heeft op verschillende niveaus zijn gedachten kenbaar gemaakt over de wijziging van het beleid en de uitvoering van het beleid, maar hij heeft dat niet op een ongepaste wijze gedaan, waar BZ zich aan kon storen. Daarbij komt overigens nog dat werknemer in zijn vorige functie bij de Koninklijke Marechaussee juist is geprezen voor het feit dat hij zich uitsprak over zaken die naar zijn inzicht voor verbetering vatbaar waren. Van een professionele organisatie als BZ mag verwacht worden dat deze, zolang geen sprake is van ongepaste omgangsvormen (waarvan geen sprake is geweest), ook op professionele wijze om kan gaan met inhoudelijke opmerkingen of vragen vanuit de medewerkers, zonder dat dat hen vervolgens voor de voeten wordt geworpen.
4.22.
Bij het voorgaande wil de kantonrechter niet onbesproken laten dat het hem heeft verbaasd dat BZ, nadat de klacht tegen de SG en de melding bij het Huis voor Klokkenluiders waren afgehandeld, in feite zonder meer wederom een ontbindingsprocedure is gestart. Waar wellicht BZ in de zomer van juli 2022 reeds te snel concludeerde dat een vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk zou zijn, had tenminste verwacht mogen worden dat BZ, na een periode van non-activiteit van werknemer van meer dan een jaar, zich enigermate had ingespannen om, eventueel met tussenkomst van een mediator of anderszins, met werknemer te verkennen of er mogelijkheden zouden kunnen zijn om terug te keren bij BZ. De opmerking, die van de zijde van een aanwezige vertegenwoordiger van BZ in dat kader werd gemaakt, dat werknemer daarbij hoe dan ook zou aanlopen tegen zijn eerdere leidinggevende(n), getuigt er niet van dat BZ, vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap, oog heeft gehad voor de gerechtvaardigde belangen van werknemer om zijn functie te behouden.
4.23.
Wat daar ook van zij, de kantonrechter is bovendien van oordeel dat van de zijde van BZ onvoldoende is onderbouwd dat herplaatsing geen optie is. BZ stelt daaromtrent enkel en alleen dat
herplaatsing niets zal oplossen, omdat werknemer
met zóveel mensen in conflict is geraakt.Uit hetgeen in deze procedure naar voren is gekomen blijkt niet dat werknemer met meer mensen dan hoogstens zijn leidinggevenden in conflict is geraakt, waarbij bovendien niet uit te sluiten valt dat dat slechts in de subjectieve beleving van deze leidinggevenden zo is. Een en ander maakt niet dat herplaatsing ergens anders binnen BZ, of desnoods op een andere plaats binnen de Rijksoverheid niet tot de mogelijkheden behoort.
4.24.
Kortom, er is onvoldoende grond om de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsverhouding te ontbinden.
Verwijtbaar handelen of combinatiegrond?
4.25.
Over deze twee ontslaggronden kan de kantonrechter kort zijn. Naar zijn oordeel heeft BZ geenszins onderbouwd dat werknemer verwijtbaar heeft gehandeld, althans uit al hetgeen hiervoor reeds is besproken kan die conclusie niet worden getrokken. Daarmee vervalt ook de combinatiegrond, omdat daarvan alleen sprake kan zijn in het geval van individueel onvoldoende gedragen ontslaggronden, die in combinatie met elkaar wel een voldragen ontslaggrond opleveren. Ook daarvan is geen sprake.
4.26.
De slotsom van een en ander is dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen BZ en werknemer zal worden afgewezen.
Wedertewerkstelling
4.27.
Omdat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden afgewezen, dient de kantonrechter te beslissen op het (tegen)verzoek van werknemer tot wedertewerkstelling in zijn eigen functie, zoals beschreven in het verweerschrift.
4.28.
Als uitgangspunt voor de beoordeling van dat (tegen)verzoek heeft te gelden dat een werknemer in beginsel recht heeft op arbeid; slechts in uitzonderingsgevallen leidt dat beginsel uitzondering en dan nog alleen voor betrekkelijk korte tijd.
4.29.
Een en ander neemt niet weg dat werknemer niet meteen weer in zijn eigen functie als OM’er aan het werk kan. Immers is het opleidingstraject van werknemer nog niet voltooid. Zoals blijkt uit rechtsoverweging 2.5. zou het opleidingstraject van werknemer bestaan uit een stageperiode van zes tot acht maanden, waarvan slechts ongeveer drie maanden zijn doorlopen in Zwitserland en in Turkije.
4.30.
Het voorgaande betekent dat werknemer in staat moet worden gesteld om zijn opleiding tot OM’er verder te voltooien. De kantonrechter kan niet overzien in hoeverre werknemer dat traject individueel kan vervolgen, terwijl hij in 2022 deel uitmaakte van een klas met andere OM’ers in opleiding. BZ zal wellicht enige tijd nodig hebben om de nodige voorbereidingen te treffen om werknemer in staat te stellen zijn opleidingstraject te vervolgen. Los daarvan willen partijen misschien in overleg treden om een andere invulling te geven aan de werkzaamheden van werknemer bij BZ of in breder verband bij de Rijksoverheid.
4.31.
In dat licht zal de kantonrechter het verzoek tot wedertewerkstelling in zoverre toewijzen dat BZ werknemer uiterlijk binnen drie maanden na heden weer moet toelaten tot zijn opleidingstraject tot OM’er. Omdat ervan mag worden uitgegaan dat BZ zich zal houden aan een rechterlijke uitspraak, ziet de kantonrechter vooralsnog geen aanleiding om aan deze verplichting een dwangsom te verbinden.
Het aanloopvoorschot
4.32.
Het (neven)verzoek van BZ tot terugbetaling van het aanloopvoorschot van € 27.648,- zal worden toegewezen. Onbetwist staat vast dat dat voorschot aan werknemer is betaald in verband met zijn plaatsing in Bakoe en dat die plaatsing niet is doorgegaan en aan te nemen valt dat die ook niet meer door zal gaan. In die zin is het voorschot onverschuldigd betaald en dient werknemer het voorschot terug te betalen. In feite betwist werknemer dat ook niet.
4.33.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal BZ worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de werknemer , begroot op € 814,00, alsmede in de wettelijke rente over dat bedrag, als na te melden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af;
- veroordeelt BZ om uiterlijk drie maanden na deze beschikking werknemer weer te toe te laten tot zijn (afgebroken) opleidingstraject tot OM’er;
- veroordeelt werknemer tot (terug)betaling aan BZ van een bedrag van € 27.648,- (zijnde het door BZ aan werknemer betaalde aanloopvoorschot);
- veroordeelt BZ in de proceskosten aan de zijde van werknemer, begroot op
€ 814,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van deze beschikking;
- verklaart de terugbetalingsverplichting van werknemer, de wedertewerkstelling van werknemer en de proceskostenveroordeling van BZ uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en is op 3 december 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Cursieve tekst uit punt 4.2 van het verzoekschrift
2.Cursieve teksten uit punt 4.16 van het verzoekschrift
3.[naam 3] is werknemer