ECLI:NL:RBDHA:2024:22498

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
NL24.36227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van onvoldoende juridische onderbouwing en niet verschijnen op zitting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F.W. Verweij, in beroep ging tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser en zijn gemachtigde niet ter zitting zijn verschenen, ondanks dat de rechtbank hen had willen vragen om een toelichting op het beroepschrift. De rechtbank kon hierdoor niet beoordelen of er een gebrek in het besluit van de minister was. De minister had in zijn besluit van 27 augustus 2024 de asielmotieven van de eiser beoordeeld en deze als niet geloofwaardig bestempeld. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, omdat de gronden van beroep niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.36227
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. F.W. Verweij),

en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Inleiding

Eiser heeft op 9 november 2021 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) ingediend. Hij is per brief van 11 november 2021 uitgenodigd voor de start van zijn Algemene Asielprocedure op 15 november 2021. Hij heeft deze uitnodiging persoonlijk in ontvangst genomen. Eiser is daarmee uitgenodigd om met zijn toegewezen gemachtigde zijn aanvraag te bespreken. Verder is betrokkene uitgenodigd voor het gehoor op 16 november 2021. Bij beide afspraken is eiser niet verschenen. Op 13 november 2021 is hij met onbekende bestemming vertrokken. Nu eiser geen reden heeft opgegeven voor het niet verschijnen, stond in het voornemen dat hij tot en met 24 november 2021 de gelegenheid had om aan te tonen dat het niet verschijnen bij het gehoor hem niet is toe te rekenen. Eiser heeft de mogelijkheid gehad om op dit voornemen te reageren met een zienswijze en heeft geen zienswijze ingediend. In het besluit van 1 december 2021 is opgenomen dat, nu er geen zienswijze is ingediend, er geen aanleiding bestaat om anders te oordelen dan in het voornemen is verwoord. De aanvraag is buiten behandeling gesteld. Verder is bepaald dat eiser na de afwijzing van de aanvraag Nederland onmiddellijk moet verlaten. Tenslotte is eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Op 11 augustus 2024 is eiser staande gehouden. Vervolgens heeft hij kenbaar gemaakt dat hij asiel wilde aanvragen. Over deze nieuwe asielaanvraag gaat deze procedure.
3. Bij besluit van 27 augustus 2024 heeft de minister overwogen dat het asielrelaas van eiser bestaat uit vier asielmotieven. De minister heeft deze asielmotieven op hun geloofwaardigheid beoordeeld:
- De identiteit, uw nationaliteit en herkomst van eiser zijn deels geloofwaardig;
- Eisers homoseksuele gerichtheid en problemen zijn niet geloofwaardig;
- Dat er een militaire dienstplicht bestaat in Marokko is geloofwaardig;
- Eisers afvalligheid van de islam is geloofwaardig.
Kort gezegd heeft de minister geoordeeld dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij een risico loopt op ernstige schade, omdat de geloofwaardige asielmotieven niet te herleiden zijn tot een van de situaties zoals genoemd in paragraaf C2/3.3 Vreemdelingencirculaire (Vc). De minister heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
4. Daartegen heeft eiser beroep in gesteld. De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2024 op zitting behandeld samen met het verzoek om een voorlopige
voorziening.1 Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
5. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank stelt vast dat de minister in de twee voornemens helder uiteen heeft gezet waarom hij vond dat de aanvraag moest worden afgewezen. In het besluit van 27 augustus 2024 heeft de minister vervolgens uitvoerig gereageerd op de zienswijze van eiser. In de gronden van beroep van eiser is (door de gemachtigde) niet uitgelegd wat er in juridische zin niet juist zou zijn aan het besluit. (De gemachtigde van) eiser heeft slechts vragen opgeworpen of stellingen geponeerd, zonder die toe te lichten. Zo staat in de gronden van beroep bijvoorbeeld:

‘Dat client [sic]soms contact heeft met zijn moeder wordt ten onrechte als argument gebruikt om te betogen dat het niet onmogelijk zou zijn om documenten te laten overkomen. Helaas is zijn moeder niet de aangewezen persoon die beslist over het opsturen van originele documenten aan haar zoon in het buitenland. (…)

Het feit dat eiser gemakkelijker kan verklaren over zijn gevoelens met betrekking tot de sociale omgang met meisjes betekent toch niet dat hij daarom ook zou moeten kunnen verklaren over het feit dat en waarom hij op jongens valt? Een dergelijke redenering, waarbij verweerder ook nog eens appels met peren vergelijkt, is geen zorgvuldige basis voor een beslissing op een asielaanvraag. (…)
Als erkend wordt dat een puur seksuele relatie niet per se een diepgaand sociaal contact met zich brengt dan vraagt eiser zich af waarom hem word tegengeworpen dat hij weinig informatie kan geven over de relatie met en persoon van [A] .(…)’
7. Uit het beroepschrift kon de rechtbank niet duidelijk opmaken wat er nu juridisch niet juist was aan het besluit en waar nu juridisch een beroep op werd gedaan. De rechtbank had eiser(s gemachtigde) willen vragen naar een toelichting op zijn beroepschrift en naar de juridische context van wat hij heeft opgemerkt en wat hij zich heeft afgevraagd.
1. Zaaknummer NL24.36228.
8. De gemachtigde van eiser heeft anderhalf uur voor de zitting een bericht geüpload in het digitale dossier waarin staat dat eiser en gemachtigde niet ter zitting aanwezig zullen zijn. Verder is daarin opgenomen dat eiser – voor zover de gemachtigde weet – nog altijd op het AZC verblijft en hem heeft laten weten dat hij het beroep wilde doorzetten, maar dat hij recent geen contact meer met eiser krijgt en het hem niet vrij staat om het beroep in te trekken. Vervolgens heeft de gemachtigde de rechtbank verzocht om de zaak op stukken af te doen.
9. Eiser en zijn gemachtigde zijn dus niet verschenen op de zitting, waardoor de rechtbank ook niet meer duidelijkheid heeft kunnen krijgen ten aanzien van hetgeen in het beroepschrift is opgenomen. Nu hetgeen daarin staat onvoldoende is om te kunnen oordelen dat er sprake is van een gebrek in het besluit, faalt het beroep.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op het voorgaande heeft de minister de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Hierdoor hoeft de minister geen proceskosten aan eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.