ECLI:NL:RBDHA:2024:22462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
NL24.45408
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Bulgarije

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Sewnath, verzocht de rechtbank om te voorkomen dat hij aan Bulgarije zou worden overgedragen totdat er op zijn beroep was beslist. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, had eerder besloten de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling te nemen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De voorzieningenrechter oordeelde dat er wel degelijk sprake was van spoedeisend belang, omdat de eiser, indien hij niet meewerkt aan de overdracht, binnen afzienbare tijd gedwongen kan worden overgedragen. De rechtbank nam in overweging dat de eiser medische stukken had overgelegd die een begin van bewijs leverden van ernstige psychische problemen, wat zou kunnen leiden tot onherstelbare schade aan zijn gezondheid bij een overdracht aan Bulgarije. De voorzieningenrechter besloot daarom het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, wat betekent dat de eiser niet mag worden overgedragen totdat er op zijn beroep is beslist. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 875,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45408

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. S. Sewnath),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. Bij besluit van 13 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een asielvergunning niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld [1] . Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, om verweerder te verbieden hem aan Bulgarije over te dragen totdat op zijn beroep is beslist.
1.2
De behandeling van deze zaken op zitting is gepland op 20 januari 2024.
1.3
Verweerder heeft verzoeker kenbaar gemaakt dat hij op 19 december 2024 zal worden overgedragen aan Bulgarije.
1.4
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om per ommegaande uitspraak te doen op het verzoek.
1.5
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verzoeker heeft hierop gereageerd.
1.6
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe. De voorzieningenrechter legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist en kan als partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad ook uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd voor een zitting [2] . Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1
Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er geen spoedeisend belang is, omdat er geen sprake is van een gedwongen overdracht. Dit betekent dat in het geval verzoeker niet mee wenst te werken aan de geplande overdracht deze niet op dat moment alsnog zal worden afgedwongen.
3.2
De voorzieningenrechter ziet echter aanleiding om spoedeisend belang aan te nemen, omdat verzoeker – als hij nu niet meewerkt aan zijn overdracht – binnen afzienbare tijd alsnog gedwongen kan worden overgedragen. Deze mogelijkheid is in dit geval niet onaannemelijk, nu de overdrachtstermijn nog maar kort is en tot 19 januari 2025 loopt. Ook stelt verzoeker vanwege zijn psychische situatie niet te willen worden overgedragen. Dat hij in een vertrekgesprek heeft toegezegd mee te werken aan een overdracht maakt dit niet anders. In dit verband is van belang dat een weigering om medewerking te verlenen gevolgen heeft voor de rechtspositie van verzoeker, aangezien deze maakt dat hij makkelijker in bewaring kan worden gesteld. Dit omdat het gebrek aan medewerking ten grondslag kan worden gelegd aan een bewaringsmaatregel.
3.3
De voorzieningenrechter acht het voorts in strijd met de systematiek van de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening om een betrokkene te dwingen zijn medewerking aan de uitvoering van een overdrachtsbesluit te onthouden voordat hij toegang kan krijgen tot de mogelijkheid om dat overdrachtsbesluit te laten schorsen in afwachting van een oordeel in de bodemprocedure. Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter ten slotte op het feit dat schorsing van het overdrachtsbesluit en daarmee opschorting van de overdrachtstermijn ook in het belang kan zijn van verweerder als deze termijn bijna afloopt en weinig tijd resteert om een mogelijk noodzakelijke gedwongen overdracht alsnog te realiseren.
Belangenafweging
4. Verzoeker heeft, onder andere, aangevoerd dat hij vanwege zijn psychische gesteldheid niet kan worden overgedragen aan Bulgarije. Verzoeker heeft hiertoe een medisch overzicht en een verklaring van [naam] overgelegd. Hieruit blijkt dat eisers klachten zijn ontstaan na traumatische gebeurtenissen in Syrië en Bulgarije. Het had op de weg van verweerder gelegen om zich ervan te vergewissen dat overdracht naar Bulgarije niet zal leiden tot onherstelbare achteruitgang van de medische gesteldheid van verzoeker.
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de (ongedateerde) verklaring blijkt dat er geen diagnose is vastgesteld en dat verzoeker niet onder medische behandeling staat. Verweerder betwist dat de overdracht van verzoeker aan Bulgarije zal leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand.
4.2
Uit het arrest C.K. tegen Slovenië [3] van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat wanneer bij de vreemdeling sprake is van een ernstige medische aandoening, de minister niet kan volstaan door enkel te kijken naar de gevolgen van het fysieke vervoer van de vreemdeling van een lidstaat naar een andere, of naar eventuele systeemfouten in het zorgstelsel van de verantwoordelijke lidstaat. De minister dient ook rekening te houden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen die uit de overdracht kunnen voortvloeien. Een asielzoeker kan in deze context alleen worden overgedragen indien is uitgesloten dat hij door zijn medische omstandigheid wordt onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. [4]
4.3
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker met de overgelegde medische stukken een begin van bewijs heeft geleverd van dusdanige psychische problemen dat, naar voorlopig oordeel, niet uitgesloten kan worden dat overdracht aan Bulgarije zal leiden tot een onherstelbare achteruitgang van zijn medische gesteldheid. Mede gelet op de aard en de gevolgen van het overdrachtsbesluit vindt de voorzieningenrechter dat verzoekers belang om de behandeling van zijn beroep in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van verweerder om verzoeker op 19 december 2024 over te dragen aan de Bulgaarse autoriteiten. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat met het treffen van een voorlopige voorziening de termijn om verzoeker over te dragen wordt opgeschort [5] . In zoverre wordt verweerder niet onredelijk in zijn belangen geschaad.
Conclusie en gevolgen
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dit betekent dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Bulgarije totdat op zijn beroep met zaaknummer NL24.45407 is beslist. Verweerder moet de proceskosten van verzoeker vergoeden. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2024 vastgesteld op € 875,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde van € 875,- per punt, wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat verzoeker niet mag worden overgedragen totdat op het beroep is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.NL24.45407.
2.Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 8:83, vierde lid, van de Awb.
3.ECLI:EU:C:2017:127.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4198.