ECLI:NL:RBDHA:2024:22457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
NL24.24501;24.24545;24.24547
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in samenhangende bestuurszaken van verzoekers tegen de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de verzoeken van drie verzoekers, die bezwaar maakten tegen beslissingen van de minister van Asiel en Migratie. De verzoekers, vertegenwoordigd door mr. Y. Mateo Diaz, hebben beroepen ingediend omdat de minister niet tijdig had beslist op hun bezwaarschriften. Op 2 augustus 2024 heeft de minister een inwilligend besluit genomen voor de aanvraag van de verzoekster, terwijl de bezwaarschriften van de andere verzoekers kennelijk ongegrond zijn verklaard. Hierop hebben de verzoekers hun beroepen ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan over de verzoeken om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de verzoekers, die als een homogene groep kunnen worden beschouwd, recht hebben op een proceskostenvergoeding. De minister heeft in zijn reactie op de verzoeken gesteld dat er sprake is van samenhangende zaken, wat de rechtbank bevestigt. De rechtbank oordeelt dat de verzoekers recht hebben op een vergoeding van € 437,50, omdat de zaken door dezelfde gemachtigde zijn behandeld en de werkzaamheden in de afzonderlijke zaken vrijwel gelijk zijn.

De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers tot het genoemde bedrag, waarbij rekening is gehouden met de aard van de zaak en de samenhang tussen de zaken. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar gemaakt op 20 december 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.24051; NL24.24545; NL24.24547
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [verzoekster], met V-nummer: [V-nummer 1] ;
[verzoeker 1], met V-nummer: [V-nummer 2] ;
[verzoeker 2], met V-nummer: [V-nummer 3] .
Hierna gezamenlijk: verzoekers (gemachtigde: mr. Y. Mateo Diaz)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Procesverloop

Verzoekers hebben de beroepen ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op de bezwaarschriften van verzoekers.
Bij beschikking van 2 augustus 2024 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag van [verzoekster] . Bij beschikking van 2 augustus 2024 heeft verweerder de bezwaarschriften van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] kennelijk ongegrond verklaard.
Naar aanleiding hiervan hebben verzoekers de beroepen ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft aangegeven de proceskosten te willen vergoeden tot een bedrag van € 437,50 voor verzoekers gezamenlijk.
Verzoekers zijn het niet eens met de door verweerder voorgestelde vergoeding, omdat de gemachtigde werkzaamheden heeft moeten verrichten in de afzonderlijke zaken en zij de zaken derhalve niet als samenhangende zaken1 beschouwen.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op de verzoeken om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de
1. Zoals bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoetgekomen aan de beroepen van verzoekers door alsnog een besluit op hun bezwaar bekend te maken.
4. Verweerder heeft bij brief van 3 september 2024 gereageerd op de verzoeken om proceskostenveroordelingen. Naar de mening van verweerder is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.
5. Op 26 september 2024 heeft de gemachtigde van verzoekers op voormelde brief gereageerd. De gemachtigde voert aan dat de drie zaken door verweerder steeds als afzonderlijke zaken zijn behandeld, ondanks dat het gaat om een homogene groep. Hoewel er gelijktijdig beroep is ingediend, heeft de gemachtigde voor ieder van de drie zaken aparte beroepschriften opgesteld.
6. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Bpb. Het gaat immers om beroepen van een homogene groep: verzoekers zijn moeder en haar kinderen die vrijwel gelijktijdig hun beroepen niet-tijdig hebben ingediend, waarin rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken vrijwel gelijk zijn. Voor wat betreft de stelling dat er aparte beroepschriften niet-tijdig zijn ingediend, overweegt de rechtbank dat de inhoud daarvan nagenoeg gelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank vormt dit dan ook geen grond om de zaken niet als samenhangend te beschouwen.
7. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag, omdat verzoeker een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een verzoek in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat deze zaak van licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een verzoek tot proceskostenveroordeling, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang beperkt is en de aard van de zaak eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak één categorie lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Vanwege de samenhang van de zaken blijft de hoogte van de proceskostenveroordeling beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend (artikel 3 van het Bpb).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van M.M. Mulder, griffier.
20 december 2024
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.