ECLI:NL:RBDHA:2024:22443

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
C/09/673518 / KG ZA 24-907
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Aanbestedingsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanbesteding bloedanalysediensten hielprikscreening door het RIVM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting IJsselland Ziekenhuis (eiseres) en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (gedaagde), waarbij Stichting Isala Klinieken als interveniënt is opgetreden. De zaak betreft een aanbesteding voor bloedanalysediensten in het kader van de neonatale hielprikscreening, waarbij IJsselland bezwaar heeft gemaakt tegen de gunning aan Isala en het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis. IJsselland stelt dat de inschrijfprijs van Isala irreëel is en dat de beoordelingscommissie onvoldoende deskundig is om de inschrijvingen te beoordelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat IJsselland niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inschrijving van Isala niet kan worden nagekomen en dat de beoordelingscommissie voldoende deskundigheid heeft. De vorderingen van IJsselland zijn afgewezen, en de gunning aan Isala blijft in stand. De rechtbank heeft ook de proceskosten toegewezen aan de gedaagde partijen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/673518 / KG ZA 24-907
Vonnis in kort geding van 17 december 2024
in de zaak van
STICHTING IJSSELLAND ZIEKENHUISte Capelle aan den IJssel,
eiseres,
advocaat mr. A.J.H.W.M. Versteeg te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT)te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mr. A.L.M. de Graaf en mr. M.C. de Vries te Den Haag,
waarin is tussengekomen:
STICHTING ISALA KLINIEKENte Zwolle,
advocaten mr. M.J. de Meij en mr. D.E. van Oeveren.
Eiseres wordt hierna ‘IJsselland’ genoemd. Gedaagde wordt hierna ‘het RIVM’ genoemd. Interveniënt wordt hierna ‘Isala’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 oktober 2024;
- de brief van mr. Versteeg van 11 november 2024, met als bijlage producties
1 tot en met 19;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst, althans tot voeging van Isala;
- de conclusie van antwoord van het RIVM;
- de op 25 november 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de advocaten van IJsselland en Isala pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.Het incident tot tussenkomst

2.1.
Isala heeft gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen IJsselland en het RIVM dan wel zich te mogen voegen aan de zijde van het RIVM. Ter zitting hebben IJsselland en het RIVM verklaard geen bezwaar te hebben tegen de tussenkomst. Isala is vervolgens toegelaten als tussenkomende partij, aangezien zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij daarbij voldoende belang heeft. Voorts is niet gebleken dat de tussenkomst aan een voortvarende afdoening van dit kort geding in de weg staat. Hierdoor ontstaat er ook geen strijd met de goede procesorde in het algemeen.

3.De feiten

Op grond van de stukken en op grond van wat er tijdens de zitting is besproken wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
Dit kort geding gaat over de aanbesteding ‘bloedanalysediensten hielprikscreening’ van het RIVM.
3.2.
In Nederland worden nagenoeg alle pasgeborenen met de hielprik gescreend op aandoeningen. Het in dat kader uit te voeren bloedonderzoek wordt op dit moment uitgevoerd door vier screeningslaboratoria – waaronder die van IJsselland en Isala – en het Referentielaboratorium van het RIVM. De vier screeningslaboratoria zijn verantwoordelijk voor de analyse van het hielprikmonster en een tijdige rapportage van de uitslag. Naast de vier screeningslaboratoria fungeert het RIVM als Referentielaboratorium zoals is vastgelegd in de Wet Publieke Gezondheid. In deze hoedanigheid is het Referentielaboratorium verantwoordelijk voor – onder andere – de coördinatie van en het zorgdragen voor een uniforme werkwijze van de laboratoriumbepalingen en de kwaliteitsbewaking daarvan.
3.3.
De overeenkomsten met de huidige vier screeningslaboratoria lopen eind 2025 af. Het RIVM heeft op 11 februari 2024 aangekondigd voornemens te zijn de bloedanalysediensten en aanverwante diensten voor de ‘neonatale hielprikscreening’ (hierna: NHS) aan te besteden. Het betreft een Europese aanbesteding volgens het regime voor sociale en andere specifieke diensten. De benodigde voorwaarden voor de aanbesteding zijn neergelegd in Beschrijvend Document. Het doel van de aanbesteding is om twee screeningslaboratoria te contracteren die na afloop van de huidige overeenkomsten kunnen voorzien in de bloedanalysediensten en aanverwante diensten voor de NHS (zie paragraaf 2.2 Beschrijvend Document).
3.4.
De opdracht is verdeeld in twee percelen, die qua omvang vergelijkbaar zijn (circa 70.000 hielprikkaarten). Perceel 1 betreft de provincies Friesland, Groningen, Overijssel, Drenthe, Flevoland, Noord-Brabant, Zeeland en Limburg. Perceel 2 betreft de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland. De hielprikkaarten uit de provincies Utrecht en Gelderland worden geanalyseerd door het RIVM. De inschrijver die op de eerste plaats in de rangorde eindigt krijgt het voorkeursperceel gegund. De inschrijver die op de tweede plaats in de rangorde eindigt, krijgt het andere perceel gegund (zie paragraaf 3.2 Beschrijvend Document).
3.5.
In de opdracht wordt een onderscheid gemaakt tussen de zogenoemde ‘implementatiefase’ en de ‘operationele fase’. De implementatiefase heeft betrekking op alle activiteiten die voor (uiterlijk) 1 januari 2026 worden uitgevoerd en de operationele fase heeft betrekking op alle activiteiten daarna. Tijdens de implementatiefase blijven de huidige screeningslaboratoria de huidige dienstverlening uitoefenen en dienen de twee gegunde screeningslaboratoria alle activiteiten te verrichten en maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om tijdig met de (uitbreiding van de) bloedanalysediensten ten behoeve van de NHS te kunnen starten. Tijdens die periode zullen alle betrokkenen intensief moeten samenwerken om zorg te dragen dat de continuïteit van de neonatale hielprikscreening gegarandeerd is (zie paragraaf 6.4.1.1 Beschrijvend Document).
3.6.
Als gunningscriterium wordt de economisch meest voordelige inschrijving op basis van beste prijs-kwaliteitverhouding gehanteerd. Het gunningscriterium is nader verdeeld over de subgunningscriteria kwaliteit en prijs. Het subgunningscriterium kwaliteit is onderverdeeld in vier onderdelen, te weten: (1) ‘implementatiefase’, (2) ‘achterwacht operationele fase’, (3) ‘team operationele fase’ en (4) ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’. In onderstaande tabel is de weging van de verschillende onderdelen van de subgunningscriteria weergegeven (zie ook paragraaf 6.4 Beschrijvend Document):
Subgunningscriterium
Onderdeel
Maximale score
Kwaliteit
1. Implementatiefase
250
2. Achterwacht Operationele fase
250
3. Team Operationele fase
120
4. Maatschappelijk verantwoord ondernemen
80
Prijs
Totaal gewogen inschrijfsom
300
Totaal
1000
3.7.
Voor de beoordeling van de inschrijvingen op de subgunningscriteria is een beoordelingscommissie samengesteld, die aan de inschrijvingen unaniem een score toekent ten behoeve van de rangorde.
3.8.
In paragraaf 6.4 van het Beschrijvend Document is per onderdeel van het subgunningscriterium ‘kwaliteit’ beschreven hoe de inschrijver daaraan invulling moet geven en hoe het betreffende onderdeel door de beoordelingscommissie wordt beoordeeld. De beoordelingscommissie beoordeelt de inschrijvingen op deze onderdelen integraal.
3.9.
Bij het onderdeel (1) ‘implementatiefase’ dienen de inschrijvers een ‘concept implementatieplan’ uit te werken waarin diverse onderwerpen moeten worden uitgewerkt. Over de invulling van dit onderdeel staat in paragraaf 6.4.1.1 Beschrijvend Document, voor zover nu relevant, het volgende vermeld:

Aanbestedende Dienst wenst inzicht te krijgen in de wijze waarop Inschrijver de Implementatiefase organiseert. De Aanbestedende Dienst dient daarbij het vertrouwen te hebben dat Inschrijver in staat is om de Operationele fase van de Overeenkomst tijdig en onder borging van de bijbehorende resultaatscomponenten te starten, terwijl de continuïteit van de hielprikscreening tijdens de Implementatiefase en Operationele fase gegarandeerd wordt.
Inschrijver werkt hiertoe een ‘concept Implementatieplan’ uit als onderdeel van de Inschrijving. Dit concept zal tevens als (mede) input dienen voor het tijdens de Afstemmingsfase van de Implementatiefase op te stellen Integraal Implementatieplan.
(…)
3.10.
Bij het onderdeel (2) ‘achterwacht operationele fase’ dienen inschrijvers een ‘visie achterwacht’ uit te werken waarin diverse onderwerpen moeten worden uitgewerkt. Over de invulling van dit onderdeel staat in paragraaf 6.4.1.2 Beschrijvend Document het volgende vermeld:

Aanbestedende Dienst wenst tijdens de aanbestedingsprocedure inzicht te krijgen in de wijze waarop Inschrijver voorziet in voorkomende gevallen (een gedeelte van) de capaciteit van het andere nieuw gecontracteerde Screeningslaboratorium en/of het Referentielaboratorium van het RIVM op te vangen, dusdanig dat Aanbestedende Dienst het vertrouwen heeft en overtuigd is, dat Inschrijver in staat is om gedurende de Operationele fase van de Overeenkomst tijdig en onder borging van de bijbehorende resultaatscomponenten als achterwacht te kunnen fungeren.
Inschrijver werkt als onderdeel 2 van het subgunningscriterium kwaliteit een ‘visie achterwacht’ uit. De essentie van de door Inschrijver ingediende visie zal als basis dienen voor het tijdens de afstemmingsfase van de Implementatiefase op te stellen landelijk “protocol achterwacht en noodplan”.
(…)
3.11.
Bij het onderdeel (3) ‘team operationele fase’ dienen inschrijvers in hun inschrijving op de volgende onderdelen in te gaan (paragraaf 6.4.1.3 Beschrijvend Document):

Aanbestedende dienst vraagt van Inschrijvers hem, aan de hand van een feitelijke beschrijving van de wijze waarop de expert-specialistische kennis en/of specialistische aandachtsgebieden ingezet gaat worden, er zo goed mogelijk van te overtuigen dat zij continu kunnen beschikken over de expertise van voldoende bevoegd en bekwaam personeel voor de uitvoering van de analyses en de uitslagverstrekking.
Daarom wordt Inschrijver gevraagd in zijn Inschrijving op de volgende onderdelen in te gaan:
  • Een overzicht van de inzet en vervanging van medewerkers (functies, aantal medewerkers en eventuele aanwezige relevante kennis ten aanzien van aandoeningen) die verantwoordelijk zijn voor de directe vakinhoudelijke aansturing op de werkvloer.
  • Een overzicht van de aanwezige (expert)kennis die inzetbaar is en hoe die geborgd wordt gedurende de Operationele fase.
  • De wijze waarop de betreffende professionals (minimaal twee) de directe aansturing van de processen en de betrokkenen op de werkvloer organiseren.
(…)
3.12.
De beoordelingscommissie kent op de onderdelen (1), (2) en (3) een unaniem oordeel toe op basis van de volgende kwalificaties (p. 33, 39 en 41 Beschrijvend Document):
Kwalificatie
Omschrijving
Percentage van max. score
Uitstekend
Naar het oordeel van de beoordelingscommissie heeft de Inschrijver een inhoudelijk relevant, toepasselijk en uitstekend antwoord gegeven dat volledig is gebaseerd op de uitgangspunten van deze aanbesteding, de gevraagde dienstverlening en de Aanbestedende dienst. De aspecten zijn meer dan volledig uitgewerkt en inhoudelijk uitstekend en aansprekend beantwoord. Inschrijver biedt met zijn Inschrijving in zeer hoge mate het vertrouwen dat de doelstelling van dit onderdeel gerealiseerd zal worden. De uitwerking voldoet in zeer hoge mate aan de beoordelingsgronden.
100%
Zeer goed
Naar het oordeel van de beoordelingscommissie heeft de Inschrijver een inhoudelijk relevant, toepasselijk en zeer goed antwoord gegeven dat is gebaseerd op de uitgangspunten van deze aanbesteding, de gevraagde dienstverlening en de Aanbestedende dienst. De gevraagde aspecten zijn volledig uitgewerkt en inhoudelijk zeer goed en aansprekend beantwoord. Inschrijver biedt met zijn Inschrijving in hoge mate het vertrouwen dat de doelstelling van dit onderdeel gerealiseerd zal worden. De uitwerking voldoet in hoge mate aan de beoordelingsgronden.
84%
Goed
Naar het oordeel van de beoordelingscommissie heeft de Inschrijver een inhoudelijk relevant, toepasselijk en goed antwoord gegeven dat is gebaseerd op de uitgangspunten van deze aanbesteding, de gevraagde dienstverlening en de Aanbestedende dienst. De gevraagde aspecten zijn volledig uitgewerkt en inhoudelijk goed beantwoord. Inschrijver biedt met zijn Inschrijving het vertrouwen dat de doelstelling van dit onderdeel gerealiseerd zal worden. De uitwerking voldoet aan de beoordelingsgronden.
67%
Voldoende
Naar het oordeel van de beoordelingscommissie heeft de Inschrijver een inhoudelijk relevant, toepasselijk en voldoende antwoord gegeven dat is gebaseerd op de uitgangspunten van deze aanbesteding, de gevraagde dienstverlening en de Aanbestedende dienst. De gevraagde aspecten zijn voldoende uitgewerkt en beantwoord. Inschrijver biedt met zijn Inschrijving in voldoende mate het vertrouwen dat de doelstelling van dit onderdeel gerealiseerd zal worden. De uitwerking komt summier tegemoet aan de beoordelingsgronden.
33%
Onvoldoende
Naar het oordeel van de beoordelingscommissie gaat de Inschrijver slechts ten dele of beperkt inhoudelijk relevant in op het gevraagde en/of heeft ten dele geen of slechts beperkt rekening gehouden met de uitgangspunten van deze aanbesteding, de gevraagde dienstverlening en de Aanbestedende dienst en/of sluit ten dele of maar beperkt aan bij de wens van de Aanbestedende dienst, en/of Inschrijver biedt met zijn Inschrijving geen vertrouwen dat de doelstelling van dit onderdeel gerealiseerd zal worden. De uitwerking voldoet niet aan alle beoordelingsgronden.
0%
3.13.
Bij het onderdeel (4) ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ dienen inschrijvers in hun inschrijving op de volgende onderdelen in te gaan (paragraaf 6.4.1.4 Beschrijvend Document):

Omdat de Aanbestedende dienst een zo maatschappelijk verantwoorde invulling als mogelijk van de Overeenkomst door de uiteindelijke Opdrachtnemer wenst, dient Inschrijver minimaal het onderstaande in zijn Inschrijving op te nemen.
(…)
  • De wijze waarop Opdrachtnemer milieuzorg in de organisatie verankerd heeft.
  • Hoe omgegaan wordt met de afvalstroom die ontstaat na bewerken en bewaren van de aangeleverde hielprikkaarten.
  • Hoe de milieueffecten van het in het kader van deze Overeenkomst door Opdrachtnemer uit te voeren transport Diensten zoveel mogelijk worden beperkt dan wel gecompenseerd.
  • Op welke wijze en in welke mate een inspanning wordt geleverd om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan werk of werkervaring te helpen als gevolg van de uitvoering van onderhavige Opdracht.
  • De wijze waarop Inschrijver de invulling van bovenstaande punten gedurende de looptijd van de Overeenkomst aantoonbaar maakt voor Opdrachtgever.
(…)
3.14.
De beoordelingscommissie kent op het onderdeel (4) een unaniem oordeel toe op basis van de volgende kwalificaties (p. 41 Beschrijvend Document):
Kwalificatie
Score
Omschrijving
Voldoende
100%
Inschrijver wekt voldoende vertrouwen met zijn invulling van dit onderdeel. De invulling leidt naar het oordeel van de beoordelingscommissie minimaal tot een voldoende zorg voor het milieu en de inspanning om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt kansen te geven bij het uitvoeren van onderhavige
Overeenkomst is minimaal voldoende.
Onvoldoende
0 %
Inschrijver wekt onvoldoende vertrouwen met zijn invulling van dit onderdeel. De invulling is onvoldoende helder en/of onvoldoende begrijpelijk en/of zal in de ogen van de beoordelingscommissie leiden tot een onvoldoende zorg voor het milieu en/of de inspanning om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt kansen te geven is onvoldoende bij de uitvoering van onderhavige Opdracht. Deze waardering wordt ook toegekend als in het geheel geen antwoord wordt gegeven.
3.15.
Verder volgt uit paragraaf 7.9 van het Beschrijvend Document dat het de inschrijvers niet is toegestaan om manipulatief in te schrijven:

7.9 Manipulatief inschrijven
Het is de inschrijver niet toegestaan manipulatief in te schrijven. Hiermee wordt in deze context bedoeld dat een oneigenlijk middel wordt aangewend om aan de concurrentie van mede-inschrijvers te ontkomen, respectievelijk dat de aangekondigde maatstaf ter beoordeling van de economisch meest voordelige inschrijving wordt misbruikt, waardoor de door de Aanbestedende dienst gehanteerde beoordelingsmethodiek wordt gefrustreerd. De Inschrijver mag geen aanbieding doen die naar objectieve bedrijfseconomische maatstaven niet marktconform of niet aannemelijk is, dan wel anderszins een manipulatief karakter heeft. Een Inschrijving is in ieder geval manipulatief als één of meerdere tarieven de gehanteerde formule frustreren of als sprake is van negatieve of nultarieven. Tevens is het niet toegestaan het format van het prijzenblad in de Tender onder de tab Prijslijsten te wijzigen. (…)
3.16.
In de Nota van Inlichtingen zijn, voor zover in deze zaak relevant, de volgende vragen en antwoorden opgenomen:

# Referentie(…)
40 (…)
Vraag
Wordt de beoordeling op de 3 kwaliteitsonderdelen Implementatiefase, Achterwacht Operationele fase en Team Operationele fase door de beoordelingscommissie separaat per inschrijver beoordeeld of is er sprake van het onderling vergelijken van de inschrijvers voor het scoren van de kwalificaties? Kunt u het proces van het beoordelen door de leden van de beoordelingscommissie specifiek omschrijven?
Antwoord
De onderdelen onder het subgunningscriterium kwaliteit worden niet relatief beoordeeld. Ieder lid van de beoordelingscommissie beoordeelt deze onderdelen eerst individueel en kent individueel een beoordelingskwalificatie toe aan de beantwoording van het onderdeel. Na de individuele beoordeling vindt een plenaire sessie plaats met alle beoordelaars waarin de beantwoording van de onderdelen onder het subgunningscriterium kwaliteit en de toegekende beoordelingskwalificaties worden geëvalueerd. De uiteindelijke score per onderdeel vindt plaats volgens het consensusmodel, waarbij de beoordelingscommissie met één stem spreekt en dus per onderdeel tot één gezamenlijke beoordelingskwalificatie komt. Dit werkt als volgt:
  • Indien de beoordeling unaniem is vindt waardering plaats zoals aangegeven door de beoordelaars.
  • Indien een of meerdere beoordelaars een afwijkende score hebben vastgelegd vindt overleg plaats tussen de beoordelaars, met het streven consensus te bereiken. Indien consensus wordt bereikt vindt waardering plaats conform deze consensus.
  • Indien geen consensus wordt bereikt, wordt gestemd en vindt waardering plaats op basis van meerderheid van stemmen.
  • Indien geen consensus wordt bereikt, of Indien geen meerderheid van stemmen wordt verkregen, dan vindt waardering plaats op basis van het gemiddelde van de percentages behorende bij de beoordelingskwalificaties van de beoordelaars.
Het percentage behorende bij de beoordelingskwalificatie wordt vermenigvuldigd met het maximum aantal te behalen punten van het betreffende onderdeel.
(…)
# Referentie(…)
93 (…)
Vraag
Mededeling Aanbestedende Dienst – Beoordelingscommissie
Antwoord
De beoordelingscommisie bestaat uit zeven (7) personen. Hun rol is om conform het vastgestelde beoordelingsproces, zoals beschreven in het Beschrijvend Document en nader toegelicht/aangevuld in de nota van inlichtingen, het subgunningscriterium kwaliteit per onderdeel te beoordelen. Elk lid van de beoordelingscommissie beoordeelt elke onderdeel om vervolgens tot consensus te komen. De volgende functies zijn onderdeel van de beoordelingscommssie:
Medewerker regievoering NHS (RIVM-CvB)
Medewerker regievoering NHS (RIVM-CvB)
Projectleider Implementatie bloedanalysediensten NHS (RIVM-CvB)
Medewerker coördinatie van de uitvoering NHS (RIVM- DVP)
Medewerker coördinatie van de uitvoering NHS (RIVM- DVP)
Implementatiemanager laboratorium NHS (RIVM-GZB)
Mederwerker kwaliteit NHS (RIVM–GZB)
3.17.
De huidige vier screeningslaboratoria, waaronder IJsselland en Isala, hebben ingeschreven op de aanbesteding. Bij brief van 4 juni 2024 heeft het RIVM aan IJsselland meegedeeld dat hij voornemens is om de opdracht te gunnen aan Stichting Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis (hierna: ETZ) en Isala. De inschrijving van IJsselland is als derde in de rangorde geëindigd. Als bijlage bij deze brief heeft het RIVM een overzicht van de door IJsselland behaalde scores met een toelichting daarop ten behoeve van de kwalitatieve onderdelen meegestuurd. Ook heeft het RIVM in die bijlage de scores en bijbehorende kenmerken van de twee winnende inschrijvingen meegenomen.
3.18.
IJsselland heeft bij brief van 14 juni 2024 bezwaar gemaakt tegen het gunningsvoornemen van het RIVM. In reactie daarop heeft het RIVM de standstill-termijn verlengd. Vervolgens heeft het RIVM bij brief van 1 oktober 2024 op de bezwaren van IJsselland gereageerd en aangegeven dat het RIVM geen grondslag ziet om deze bezwaren te honoreren.

4.Het geschil

4.1.
IJsselland vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. het RIVM te gebieden de aanbesteding te staken en gestaakt te houden;
subsidiair
II. het RIVM te verbieden voort te gaan met uitvoering van het voornemen tot gunning van 4 juni 2024 en de beslissing van 1 oktober 2024 en indien het RIVM de aanbestedingsprocedure wenst te vervolgen, het RIVM te gebieden het voornemen van 4 juni 2024 in te treken en een nieuwe beoordeling van de inschrijvingen te laten uitvoeren door een nieuwe beoordelingscommissie die beschikt over ervaring en deskundigheid op het gebied van de opdracht na de samenstelling van de commissie bekend te hebben gemaakt en na deugdelijk en gecontroleerd en controleerbaar onderzoek te hebben gedaan naar de door Isala geboden prijs en van dat onderzoek verslag te doen;
en in alle gevallen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,-- per dag dat
het RIVM met de naleving van een te geven verbod of gebod in gebreke blijft en met
veroordeling van het RIVM in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Daartoe voert IJsselland – samengevat – het volgende aan. IJsselland stelt dat het RIVM toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de voorovereenkomst met IJsselland althans jegens IJsselland onrechtmatig heeft gehandeld. In de eerste plaats stelt IJsselland dat de inschrijfprijs van Isala verlieslatend is en naar objectieve bedrijfseconomische maatstaven niet marktconform of niet aannemelijk is dan wel anderszins een manipulatief karakter heeft. Volgens IJsselland is het door het RIVM verrichte onderzoek naar de inschrijfprijs van Isala onvoldoende geweest om te kunnen vaststellen dat geen sprake is geweest van een te lage prijs. Daarnaast stelt IJsselland dat de beoordelingscommissie onvoldoende deskundig is om de inschrijving te kunnen beoordelen en dat één van de leden van de beoordelingscommissie mogelijk vooringenomen is althans de schijn van vooringenomenheid heeft. Tot slot stelt IJsselland dat de beoordeling van de kwalitatieve gunningscriteria van de inschrijving van IJsselland onjuist is uitgevoerd. IJsselland heeft ook een spoedeisend belang bij haar vorderingen. Dit spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van haar vorderingen en deze kortgedingprocedure is voor haar de enige mogelijkheid is om voor de opdracht onder de nu gevolgde procedure in aanmerking te komen en daarmee continuïteit van haar laboratorium te borgen. Instandhouding van dat laboratorium is ook van belang voor de verdere ontwikkeling van de hielprikscreening omdat IJsselland naast Amsterdam UMC het expertisecentrum is voor dit onderdeel van de zorg.
4.3.
Het RIVM en Isala voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4.4.
Isala vordert – zakelijk weergegeven – het RIVM te gebieden uitvoering te geven aan zijn gunningsvoornemen zoals verwoord in zijn brief van 4 juni 2024 en de opdracht (mede) te gunnen aan Isala, met veroordeling van IJsselland in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.5.
Verkort weergegeven stelt Isala daartoe dat zij er belang bij heeft dat de opdracht definitief aan haar gegund wordt en dat zij daarom belang heeft bij afwijzing van de vorderingen van IJsselland.
4.6.
Voor zover nodig zullen de standpunten van IJsselland en het RIVM met betrekking tot de vorderingen van Isala hierna worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
In dit kort geding moet worden beoordeeld of aanleiding bestaat om het RIVM te verplichten om de aanbesteding te staken dan wel over te gaan tot herbeoordeling van de inschrijvingen door een nieuwe beoordelingscommissie. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bestaat daar geen aanleiding voor. Daartoe is het volgende van belang.
Inschrijfprijs Isala
5.2.
Allereerst wordt beoordeeld de stelling van IJsselland dat Isala, in strijd met paragraaf 7.9 van het Beschrijvend Document en in strijd met vaste jurisprudentie, met een te lage, en dus irreële prijs heeft ingeschreven. IJsselland stelt dat zij het aanbod van Isala heeft weten te herleiden en de door Isala gehanteerde inschrijfprijs is volgens haar verlieslatend. Daarnaast zou Isala volgens IJsselland hebben verklaard dat zij de afgelopen jaren al verlies heeft geleden op de prijs voor de dienstverlening en dat op die (eerdere) prijs geld werd toegelegd. Verder wijst IJsselland op artikel 69 van het ‘Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gunnen van overheidsopdrachten’ van de Europese Commissie van 20 december 2011 (COM (2011)896). Daarin is volgens IJsselland de (vuist)regel geformuleerd dat sprake kan zijn van een te lage inschrijving als de prijs of kosten meer dan 50% lager zijn dan de gemiddelde prijs of kosten van andere inschrijvingen en/of als de prijs of kosten meer dan 20% lager zijn dan de prijzen of kosten van de op een na laagste inschrijving. Tot slot stelt IJsselland dat het door het RIVM uitgevoerde onderzoek niet zorgvuldig is geweest en onvoldoende is om te kunnen vaststellen dat geen sprake is geweest van een te lage prijs en dat het RIVM het standpunt dat geen sprake is van een irreële prijs onvoldoende heeft gemotiveerd. Het RIVM heeft deze stellingen van IJsselland gemotiveerd weersproken.
5.3.
Bij de beoordeling van de vraag of Isala heeft ingeschreven met een irreële prijs stelt de voorzieningenrechter voorop dat het is niet toegestaan om irreële of manipulatieve inschrijvingen te doen. Op grond van vaste jurisprudentie moet gunning van een opdracht aan een partij waarbij op voorhand vaststaat dat zij haar inschrijving niet kan waarmaken in strijd met de aanbestedingsrechtelijke beginselen worden geacht. Dit volgt ook uit paragraaf 7.9 van het Beschrijvend Document (zie randnummer 3.15).
5.4.
Een inschrijving is irreëel als op voorhand vaststaat dat de inschrijver haar inschrijving niet kan waarmaken. Hierbij geldt dat de aanbestedende dienst bij de beoordeling van de inschrijvingen in beginsel moet uitgaan van de juistheid van de verklaring van een inschrijver dat haar inschrijving aan de eisen voldoet en dat het primair de taak en de verantwoordelijkheid van de aanbestedende dienst is om te toetsen en te beoordelen of inschrijvers aan de gestelde eisen voldoen. In geval van gerede twijfel of een inschrijving niet irreëel is, is de aanbestedende dienst echter wel gehouden daar nader onderzoek naar te doen. Voorts geldt dat het in dit kort geding aan IJsselland is om aannemelijk te maken dat Isala haar inschrijving niet gestand kan doen. Een inschrijving is manipulatief wanneer een inschrijver de opdracht naar zich toe heeft weten te trekken door een inschrijving te doen die weliswaar aan de eisen voldoet, maar die een niet beoogd resultaat bewerkstelligt, bijvoorbeeld als een inschrijving een vergelijking met andere inschrijvingen onmogelijk maakt en daardoor de mededinging belemmert of wanneer – zoals bij de irreële inschrijving – op voorhand vaststaat dat een inschrijver de opdracht niet daadwerkelijk voor de aangeboden prijs kan uitvoeren en de kosten op een andere manier bij de aanbestedende dienst wil neerleggen. Ook hierbij rust de bewijslast op IJsselland. Indien – na controle – blijkt dat de betreffende inschrijving niet aan alle gestelde eisen voldoet, bepalen de inschrijvingsstukken dat de inschrijving terzijde kan worden gelegd.
5.5.
Met het RIVM is de voorzieningenrechter van oordeel dat uitlatingen van Isala over de huidige tariefstructuur niet relevant zijn voor de vraag of zij thans heeft ingeschreven met irreële prijzen. Het RIVM heeft erop gewezen dat de gevraagde diensten nu voor het eerst via een aanbesteding in concurrentie zijn uitgevraagd. De uitkomst daarvan laat volgens het RIVM zien dat alle inschrijfprijzen fors uit elkaar liggen en de geconstateerde afwijking van Isala van het gemiddelde is volgens het RIVM op zichzelf genomen niet genoeg om aan te nemen dat sprake is van een bijzondere of abnormale prijs die nader onderzoek vergt. Ook heeft het RIVM gemotiveerd weersproken dat het door IJsselland aangehaalde voorstel van de Europese Commissie noopt tot nader onderzoek van de inschrijfprijs van Isala. Het betreft geen (vuist)regel maar een voorstel dat niet in aanbestedingsrichtlijn 2014/24/EU is overgenomen en, belangrijker nog, voor toepassing moeten tenminste vijf inschrijvingen zijn ingediend. In de onderhavige aanbesteding hebben maar vier partijen ingeschreven. Daarnaast wijst het RIVM erop dat de uitgangspunten van de aanbestede opdracht niet gelijk zijn aan de uitgangspunten die nu – tot eind 2025 – gelden en dat hij de prijsstelling van Isala alleen in het kader van de onderhavige aanbesteding moet beoordelen. Hoewel het RIVM niet betwist dat de inschrijfprijs van Isala circa 30% lager ligt dan het gemiddelde van de inschrijfprijzen en dus sprake is van een aanzienlijk prijsverschil, is het betoog van IJsselland onvoldoende om aan te nemen dat de inschrijfprijs van Isala irreëel is. Daarbij kan in het midden blijven of het RIVM gehouden was om nader onderzoek te doen naar de inschrijfprijs. Het RIVM heeft dat weliswaar gemotiveerd weersproken, maar hij heeft er niettemin voor gekozen om dit onderzoek toch uit te (laten) voeren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat dit onderzoek onzorgvuldig zou zijn uitgevoerd en dat de daarin getrokken conclusies onjuist zouden zijn. Het RIVM heeft uitgebreid toegelicht hoe het onderzoek is uitgevoerd en hij heeft ook – op hoofdlijnen – inzichtelijk gemaakt wat de uitkomsten daarvan zijn. Het RIVM heeft bij Isala nagevraagd of en hoe alle werkzaamheden en kosten die verband houden met de uitvoering van de opdracht zijn meegenomen in de door Isala aangeboden prijs. Daarbij is volgens het RIVM ingezoomd op de opbouw van de geoffreerde ‘prijs per pasgeborene’ en Isala heeft een toelichting gegeven op de door haar gehanteerde kostenelementen voor de prijs per pasgeborene en de parameters en aannames die daarbij als uitgangspunt zijn genomen. Op basis van de ontvangen informatie heeft het RIVM geconcludeerd dat Isala de opdracht juist heeft begrepen en dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat sprake is van een foutieve prijsstelling of onjuiste aannames over de aard en omvang van de werkzaamheden. Verder heeft het RIVM zich laten bijstaan door een kostendeskundige van KPMG. Hoewel onduidelijk is gebleven of KPMG de schriftelijke toelichting van Isala heeft ingezien, staat vast dat KPMG samen met het RIVM op locatie bij Isala is geweest. Tijdens dat locatiebezoek heeft Isala een cijfermatige onderbouwing gegeven van de door haar geoffreerde prijs ‘prijs per pasgeborene’ en daarbij zijn de daaraan ten grondslag liggende aannames parameters doorgesproken. Ook heeft Isala tijdens dat bezoek toegelicht welke investeringskosten, exploitatiekosten en materiaalkosten met het tarief worden afgedekt. Volgens het RIVM heeft dat onderzoek het beeld bevestigd dat sprake is van een gedegen kostenopbouw zoals voorgeschreven in de aanbestedingsstukken. Die conclusie is ook door KPMG onderschreven in haar brief van 1 oktober 2024.
5.6.
Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie het RIVM gedegen onderzoek heeft gedaan naar de inschrijfprijs van Isala en daarover – mede gelet op de bedrijfsvertrouwelijkheid van de onderbouwing van die inschrijfprijs – ook voldoende inzicht heeft verschaft aan IJsselland. IJsselland heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er reden bestaat om te twijfelen aan de rol van KPMG in het onderzoek en de getrouwheid van de uitkomst daarvan. Op voorhand is dus niet gebleken dat Isala haar inschrijving niet kan of zal nakomen. Van een gebrek in de aanbesteding is in dit verband niet gebleken zodat voor een sanctie naar aanleiding van het gestelde gebrek geen aanleiding bestaat. Voor zover de vorderingen van IJsselland op dat standpunt zijn gebaseerd, kunnen deze niet tot toewijzing leiden.
Deskundigheid beoordelingscommissie
5.7.
Het tweede bezwaar dat IJsselland aanvoert heeft betrekking op de deskundigheid van de beoordelingscommissie. Volgens IJsselland is de beoordelingscommissie onvoldoende deskundig om de inschrijvingen te kunnen beoordelen.
5.8.
Ten eerste stelt IJsselland dat uit de aanbestedingsstukken niet althans onvoldoende blijkt dat de commissieleden voldoende deskundigheid hebben om de inschrijvingen adequaat te kunnen beoordelen. De voorzieningenrechter volgt IJsselland daarin niet. Zoals het RIVM terecht heeft opgemerkt, heeft het RIVM reeds in de Nota van Inlichtingen informatie over de samenstelling van de beoordelingscommissie en de expertise van de afzonderlijke commissieleden gedeeld (zie het antwoord op vraag 93 van de Nota van Inlichtingen, randnummer 3.16). Daarnaast heeft het RIVM in zijn brief van 1 oktober 2024 de deskundigheid van de beoordelingscommissie per beoordelaar gemotiveerd toegelicht en aangegeven dat de leden van de beoordelingscommissie samen voor meer dan 35 jaar ervaring in de hielprikscreening staan. Waarom de beoordelingscommissie desondanks niet voldoende deskundig zou zijn, heeft IJsselland vervolgens niet voldoende geconcretiseerd. IJsselland heeft weliswaar aangevoerd dat twee leden van de commissie recent voor het RIVM zijn gaan werken en geen (specifieke) deskundigheid hebben op het gebied van de diensten waarop de aanbesteding betrekking heeft, maar zij laat na om te concretiseren om welke personen het zou gaan en waarom dit zou afdoen aan de deskundigheid van de betreffende personen. Ook de stelling van IJsselland dat één van de personen van de beoordelingscommissie het voormalig hoofd van het referentielaboratorium is en mogelijk vooringenomen is althans de schijn van vooringenomenheid heeft, heeft zij onvoldoende gemotiveerd. Het RIVM heeft meermaals bevestigd dat het voormalig hoofd van het referentielaboratorium niet betrokken is geweest bij de aanbestedingsprocedure. IJsselland heeft verder niet toegelicht waar zij haar stelling op baseert en waarom aan de ontkenning van het RIVM zou moeten worden getwijfeld. Dat sprake is van (schijn van) vooringenomenheid van een lid van de beoordelingscommissie, is daarom niet aannemelijk geworden.
5.9.
Daarnaast stelt IJsselland dat de beoordelingscommissie blijkt heeft gegeven van een onjuist begrip van haar inschrijving. IJsselland leidt dat onder meer af uit het feit dat geen van de inschrijvende partijen op één van de onderdelen de score “uitstekend” heeft behaald, terwijl alle inschrijvende partijen op dit moment ook de aanbieders van de diensten zijn. Een andere aanwijzing daarvoor is volgens IJsselland dat de twee aanbieders die volgens haar maximaal verantwoordelijk zijn voor “de ontwikkeling van expertise, samenwerking met belangrijke stakeholders, kwaliteit, onderzoek en onderwijs” van de diensten (zijzelf en Amsterdam UMC), niet als winnaars zijn geselecteerd. Ook kan IJsselland zich naar eigen zeggen niet aan de indruk onttrekken dat de beoordelingscommissie bij de beoordeling van het onderdeel ‘kwaliteit’ op de hoogte was van de geboden prijzen. Ook in deze stellingen kan IJsselland niet worden gevolgd. Uit het enkele feit dat de beoordelingscommissie op geen enkel punt de score “uitstekend” heeft toegekend en dat IJsselland en het Amsterdam UMC niet als winnaars zijn geselecteerd, kan niet zonder meer worden afgeleid dat de beoordelingscommissie ter zake ondeskundig is. Voorts heeft de beoordelingscommissie geoordeeld op basis van inschrijvers hebben opgenomen in hun inschrijving en niet op basis van de (gestelde) staat van dienst van de inschrijvers. Het is in een aanbestedingsprocedure aan de inschrijvers zelf om hun meerwaarde in de inschrijving tot uitdrukking te brengen. Zoals hierna onder randnummer 5.11 en verder nog wordt toegelicht, heeft de wijze waarop IJsselland heeft ingeschreven geleid tot de toegekende scores. Kennelijk heeft IJsselland in haar inschrijving haar gestelde meerwaarde ten opzichte van de winnende inschrijvers onvoldoende tot uitdrukking gebracht. Daarnaast heeft het RIVM gemotiveerd weersproken dat de leden van de beoordelingscommissie op de hoogte waren van de geboden inschrijfprijzen. IJsselland heeft haar stellingen vervolgens niet nader onderbouwd, zodat niet aannemelijk is geworden dat de geboden inschrijfprijzen bekend waren bij de beoordelaars.
5.10.
De voorzieningenrechter concludeert dat IJsselland niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beoordelingscommissie onvoldoende deskundig is om de inschrijvingen te kunnen beoordelen. Voor zover de vorderingen van IJsselland op dat standpunt zijn gebaseerd, kunnen deze niet tot toewijzing van enig onderdeel van de vorderingen leiden. Dit zou nog anders kunnen zijn als uit de daadwerkelijke beoordeling van de verschillende subgunningscriteria de ondeskundigheid van de beoordelingscommissie afgeleid zou kunnen worden. Zoals blijkt uit hetgeen hierna over de beoordeling van de afzonderlijke subgunningscriteria wordt overwogen, is daarvan geen sprake.
Inhoudelijke beoordeling kwalitatieve gunningscriteria
5.11.
Het derde bezwaar van IJsselland komt erop neer dat het RIVM haar inschrijving op de vier onderdelen van het subgunningscriterium ‘kwaliteit’ onjuist heeft beoordeeld. Zij stelt dat de beoordelingscommissie heeft nagelaten haar inschrijving integraal te beoordelen, dat de motivering van de beoordelingscommissie op onderdelen niet steekhoudend is en dat zij op sommige punten is afgeweken van de vooraf bekendgemaakte maatstaf in het Beschrijvend Document.
5.12.
De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling voorop dat aan enige mate van subjectiviteit bij de beoordeling van de door het RIVM gehanteerde gunningscriteria niet te ontkomen valt. Dat brengt weliswaar enige spanning teweeg met de objectieve beoordelingssystematiek van het aanbestedingsrecht en de daarop toepasselijke beginselen van transparantie en gelijke behandeling, maar het behoeft nog niet mee te brengen dat ook daadwerkelijk sprake is van strijd met dat recht en/of die beginselen. Van belang is dat (i) het voor een potentiële inschrijver duidelijk is wat er van hem wordt verwacht, (ii) de inschrijvingen aan de hand van een zo objectief mogelijk systeem worden beoordeeld en (iii) de gunningsbeslissing zodanig inzichtelijk wordt gemotiveerd dat het voor een afgewezen inschrijver mogelijk is om de wijze waarop de beoordeling heeft plaatsgevonden te toetsen. Voor het overige komt aan de voorzieningenrechter slechts een beperkte toetsingsvrijheid toe wanneer het aankomt op de beoordeling van kwalitatieve criteria. Aan de aangewezen beoordelingscommissie, waarvan de deskundigheid in beginsel moet worden aangenomen, moet de nodige beoordelingsruimte worden gegund, mede omdat de rechter geen specifieke deskundigheid bezit op het gebied van het onderwerp van de opdracht. Alleen als sprake is van een onbegrijpelijke beoordeling, dan wel procedurele of inhoudelijke onjuistheden en/of onduidelijkheden, die zouden kunnen meebrengen dat de gunningsbeslissing niet deugt, is plaats voor ingrijpen door de rechter.
5.13.
Verder is van belang dat – in geval van een beoordelingssystematiek zoals hier aan de orde – mag worden verwacht dat een inschrijver in eigen bewoordingen aangeeft op welke wijze de door de aanbestedende dienst verlangde kwaliteit wordt geleverd. Daarmee wordt een inschrijver in de gelegenheid gesteld zich te onderscheiden van andere inschrijvers en aldus zijn meerwaarde aan te tonen. Mede gelet hierop behoeft een aanbestedende dienst ook niet aan te geven wat nodig is om een maximale score op een criterium te behalen. Als dit wel zo zou zijn zou iedere innovatie, creativiteit of ieder zelfstandig denkproces bij inschrijvers worden weggenomen. Daaraan is inherent dat een inschrijver de ruimte wordt geboden om op eigen wijze aan te geven hoe de gewenste kwaliteit wordt ingevuld. Daardoor wordt een inschrijver optimaal gestimuleerd om inventief in te schrijven en kenbaar te maken begrip en inzicht te hebben voor/in die aspecten van de opdracht die volgens hem relevant zijn voor de aanbestedende dienst.
5.14.
De voorzieningenrechter zal de bezwaren van IJsselland achtereenvolgens bespreken en daarbij eerst ingaan op het algemene bezwaar van IJsselland dat de beoordelingscommissie geen integrale beoordeling zou hebben uitgevoerd. Vervolgens komen de bezwaren tegen de vier onderdelen van het subgunningscriterium ‘kwaliteit’ aan bod.
Algemeen bezwaar: geen integrale beoordeling
5.15.
Niet ter discussie staat dat de beoordelingscommissie de inschrijvingen per onderdeel van het subgunningscriterium ‘kwaliteit’ integraal moet beoordelen, waarbij de gegeven antwoorden per onderdeel gezamenlijk en in onderling verband moeten worden getoetst. Anders dan IJsselland betoogt, is op voorhand niet gebleken dat de beoordelingscommissie zou hebben nagelaten om de inschrijving van IJsselland integraal te beoordelen. Het RIVM heeft gemotiveerd toegelicht dat de beoordelaars de inschrijvingen op de wijze zoals weergegeven in het antwoord op vraag 40 van de Nota van Inlichtingen (zie hiervoor bij 3.16) hebben beoordeeld. Dat heeft geresulteerd in de aan IJsselland verstrekte beoordeling, waarin de beoordelingscommissie haar oordeel op ieder van de vier onderdelen van het subgunningscriterium ‘kwaliteit’ steeds puntsgewijs heeft gemotiveerd en “
al het bovenstaande afwegende” tot een eindoordeel op het betreffende onderdeel is gekomen. Dat de beoordelingscommissie in algemene zin heeft nagelaten om haar inschrijving conform het beoordelingskader integraal te toetsen, heeft IJsselland vervolgens niet nader geconcretiseerd, zodat de voorzieningenrechter aan die stelling voorbij gaat.
Bezwaren onderdeel implementatiefase (paragraaf 6.4.1.1 Beschrijvend Document)
Bezwaar 1: betrokkenheid en afstemming RIVM en andere gegunde screeningslaboratorium
5.16.
IJsselland verzet zich ten eerste tegen het oordeel van de beoordelingscommissie dat zij in haar inschrijving niet is ingegaan op de betrokkenheid en de afstemming met het implementatieteam van het RIVM en het andere gegunde screeningslaboratorium, terwijl dat volgens de beoordelingscommissie essentieel is. Met dit oordeel heeft de beoordelingscommissie volgens IJsselland een nieuwe maatstaf aangelegd en gaat zij eraan voorbij dat de inschrijvers slechts “
de voorziene samenstelling van deeigenprojectorganisatie (implementatieteam) voor het verrichten van de (eigen) werkzaamheden ten behoeve van de diverse onderdelen in de implementatiefase” behoefden te vermelden. Het RIVM heeft echter terecht opgemerkt dat in paragraaf 6.4.1.1 (p. 27) van het Beschrijvend Document expliciet staat vermeld dat samenwerking en afstemming met het RIVM en het andere (gegunde) screeningslaboratorium een belangrijk onderdeel is van de implementatiefase. Dat de beoordelingscommissie graag had gezien dat IJsselland de afstemming met het RIVM en het andere screeningslaboratorium een plek had gegeven bij de omschrijving van de voorziene (werkzaamheden van de) projectorganisatie, acht de voorzieningenrechter daarom niet onbegrijpelijk en daarmee heeft de beoordelingscommissie ook geen nieuwe maatstaf aangelegd. Tijdens de zitting heeft IJsselland nog verwezen naar diverse tabellen in haar implementatieplan waarin zij het belang van samenwerking en afstemming met ketenpartners heeft benadrukt, maar dat laat onverlet dat zij de hiervoor genoemde samenwerking niet in het kader van de voorziene (werkzaamheden) van de projectorganisatie heeft genoemd.
Bezwaar 2: betrokkenheid Facilitaire afdeling en ICT
5.17.
De voorzieningenrechter gaat ook voorbij aan het bezwaar dat IJsselland maakt tegen de opmerking van de beoordelingscommissie dat de betrokkenheid met de Facilitaire afdeling (verbouwing) en ICT (naast applicatiebeheer is ook technisch beheer noodzakelijk) mist. Uit paragraaf 6.4.1.1 (p. 31) van het Beschrijvend Document volgt dat inschrijvers een beschrijving van de voorziene samenstelling van de eigen projectorganisatie dienen te maken. Ook volgt daaruit dat, als de inschrijvers voorzien dat de samenstelling van het team en de benodigde beschikbaarheid in de verschillende fases van de implementatiefase zal verschillen, die samenstelling en beschikbaarheid voor elke fase benoemd moet worden. In haar inschrijving heeft IJsselland een organogram van het implementatieteam opgenomen en ter toelichting vermeld dat:
“Voor zowel de projectgroep als de werkgroepen geldt dat de minimale bezetting is ingevuld. Voor specifieke delen worden extra personen worden toegevoegd (bijv. vanuit AKL/ICT/bouw/leveranciers/RIVM).” Het RIVM heeft terecht opgemerkt uit die toelichting niet blijkt welke personen worden toegevoegd, wanneer dat gebeurt en wat de voorziene benodigde beschikbaarheid zal zijn. Dat de beoordelingscommissie op dit punt een nadere uitwerking van IJsselland had gewenst en concludeert dat de betrokkenheid met de Facilitaire afdeling en ICT mist, acht de voorzieningenrechter daarom niet onbegrijpelijk.
Bezwaar 3: overlap qua leden van verschillende gremia
5.18.
IJsselland verzet zich verder tegen het kritiekpunt van de beoordelingscommissie dat IJsselland binnen de door haar voorgestelde projectorganisatie dezelfde mensen verschillende posities bekleden. De voorzieningenrechter acht dit kritiekpunt zijdens de beoordelingscommissie evenmin onbegrijpelijk. IJsselland heeft de door haar voorziene samenstelling van de projectorganisatie in een organogram weergegeven en er kennelijk voor gekozen om de zowel de ‘klinisch chemicus’ als ‘de teammanager’ beiden deel uit te laten maken van de stuurgroep en de projectgroep die allebei uit vier personen bestaan. Daarin heeft de beoordelingscommissie een risico gesignaleerd voor ‘een goede uitvoering van de governance en besluitvorming’. Dat de beoordelingscommissie op dit punt vraagtekens heeft gesteld bij de inschrijving van IJsselland, acht de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk en daarmee is zij ook niet buiten haar beoordelingsvrijheid getreden. Verder heeft IJsselland nog aangevoerd dat de beoordelingscommissie buiten beschouwing heeft gelaten dat de door haar gekozen structuur bijdraagt aan efficiëntie en continuïteit. Zoals het RIVM onweersproken heeft gesteld, betreft dit een nadere onderbouwing die niet als zodanig uit de inschrijving van IJsselland blijkt en daarom buiten beschouwing dient te blijven.
5.19.
Ook gaat de voorzieningenrechter voorbij aan de stelling van IJsselland dat de beoordelingscommissie zou hebben miskend dat is voorzien in een back-up voor het geval een van de leden van de groepen zou uitvallen. Het RIVM heeft gemotiveerd betwist dat een dergelijke back-up uit het implementatieplan zou blijken. Dat de beoordelingscommissie van belang vindt dat er voldoende waarborg is het geval er personen zouden uitvallen, komt de voorzieningenrechter op voorhand niet onbegrijpelijk voor en valt binnen de beoordelingsvrijheid van de beoordelingscommissie.
Bezwaar 4: mandaat stuurgroep
5.20.
Verder heeft de beoordelingscommissie geoordeeld dat onduidelijk is wat het mandaat van de stuurgroep is en zij signaleert daarin een risico. Dit oordeel acht de voorzieningenrechter evenmin onbegrijpelijk. In het door IJsselland opgestelde organogram met de samenstelling van de projectorganisatie wordt bij de stuurgroep vermeld “
besluitvorming verschillende project fasen”, terwijl verderop in het implementatieplan staat dat “
de projectgroep rapporteert aan de stuurgroep én aan het management van AKL.” De voorzieningenrechter is met het RIVM van oordeel dat onduidelijk is hoe dit een en ander zich tot elkaar verhoudt. Dat dit tot zorgen bij de beoordelingscommissie heeft geleid, acht de voorzieningenrechter dan ook navolgbaar. Ook hier geldt dat de nadere toelichting die IJsselland buiten haar inschrijving heeft gegeven, buiten beschouwing dient te blijven. Van een onjuiste beoordeling of ondeskundigheid van de beoordelingscommissie is niet gebleken.
Bezwaar 5: aantal ingeschatte uren
5.21.
De voorzieningenrechter volgt IJsselland evenmin in het bezwaar dat IJsselland heeft geuit over de opmerking van de beoordelingscommissie over het door IJsselland ingeschatte aantal uren. De beoordelingscommissie heeft zich afgevraagd of het door IJsselland voorgestelde aantal uren realistisch is, omdat het aantal mensen dat een substantieel aantal uren maakt beperkt is, terwijl veel mensen in dezelfde groepen deelnemen en het aantal afstemmingsuren dus substantieel zal zijn. Het komt de voorzieningenrechter niet onlogisch voor dat de inschrijving van IJsselland op dit punt heeft geleid tot onduidelijkheid bij de beoordelingscommissie. Kennelijk had de beoordelingscommissie op dit punt meer toelichting van IJsselland gewenst, hetgeen binnen haar beoordelingsvrijheid valt. Anders dan IJsselland meent, had de beoordelingscommissie IJsselland niet om een nadere toelichting had behoeven te vragen. Een dergelijke aanvulling zou immers strijd opleveren met het gelijkheidsbeginsel. De aanvullende toelichting die IJsselland nog heeft gegeven, moet ook hier buiten beschouwing blijven. Tot slot heeft IJsselland, gelet op de gemotiveerde betwisting van het RIVM, onvoldoende geconcretiseerd waarom de beoordeling van de beoordelingscommissie op onderdelen innerlijk tegenstrijdig zou zijn.
Bezwaar 6: verwachting richting opdrachtgevers en ketenpartners
5.22.
IJsselland verzet zich ook tegen het oordeel van de beoordelingscommissie dat IJsselland in haar inschrijving heeft nagelaten om haar verwachting richting opdrachtgever en ketenpartners over communicatie en informatie te vermelden. Van inschrijvers werd bij dit onderdeel onder andere verwacht dat zij een beschrijving gaven van de mogelijke risico’s die de ingeschatte doorlooptijd kunnen beïnvloeden alsmede de voorziene mitigerende maatregelen op (elk van) deze risico’s. Ook dienden de inschrijvers bij dit onderdeel een beschrijving te geven van hetgeen inschrijver van opdrachtgever en/of eventuele overige ketenpartners op dit onderdeel verwacht (zie paragraaf 6.4.1.1 (p. 31) Beschrijvend Document). In haar inschrijving heeft IJsselland als één van de (relatief) hoogste risico’s vermeld dat de communicatie niet goed is afgestemd en in dat kader heeft zij twee beheersmaatregelen voorgesteld: het communicatieplan onderdeel maken van lokaal en integraal implementatieplan en monitoring van afspraken en planning tijdens reguliere overleggen. Bij de beschrijving van de taken en verantwoordelijkheden van de betrokken ketenpartners heeft IJsselland ‘communicatie’ vervolgens niet genoemd. Dat de beoordelingscommissie graag had gezien dat IJsselland dat wel had gedaan nu IJsselland ‘communicatie’ als hoog risico heeft bestempeld, acht de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk en valt binnen haar beoordelingsvrijheid. Daarmee is zij niet buiten het beoordelingskader getreden.
Bezwaar 7: doorlooptijd
5.23.
De voorzieningenrechter gaat verder voorbij aan de bezwaren van IJsselland tegen het oordeel van de beoordelingscommissie over de door IJsselland in haar inschrijving genoemde totale doorlooptijd van 22 weken voor de verhuizing en installatie van de apparatuur. De beoordelingscommissie beoordeelt deze totale doorlooptijd als minder realistisch/overtuigend en deze lijkt haar erg lang. IJsselland is het daar niet mee eens: volgens IJsselland heeft zij wel degelijk een realistische planning gegeven en baseert de beoordelingscommissie zich bij haar oordeel ten onrechte op een ‘eigen indruk’ en een onterechte veronderstelling over ‘andere verhuismomenten’. De voorzieningenrechter volgt IJsselland hierin niet. Zoals hiervoor bij 5.12 is overwogen, heeft de voorzieningenrechter in uitgangspunt uit te gaan van de deskundigheid van de beoordelingscommissie en heeft deze ook de nodige beoordelingsruimte. Bovendien heeft de beoordelingscommissie in haar oordeel ook gemotiveerd welke risico’s aan de door IJsselland voorgestelde doorlooptijd kleven: in die periode dient de productie van lab 1 [een sluitend laboratorium, vzr.] tijdens elders ondergebracht dient te worden. Ook heeft de beoordelingscommissie opgemerkt dat als eenzelfde doorlooptijd voor het andere verhuismoment nodig zou zijn, het afronden van de totale uitvoering vóór 1 januari 2026 niet realistisch is. Het oordeel van de beoordelingscommissie komt de voorzieningenrechter aldus voorshands niet onbegrijpelijk voor.
5.24.
Dat de beoordelingscommissie verder ten onrechte een veronderstelling over ‘andere verhuismomenten’ in haar beoordeling heeft betrokken, zoals IJsselland stelt, is door het RIVM gemotiveerd weersproken en IJsselland heeft haar stelling op dit punt van onvoldoende onderbouwing voorzien.
Bezwaar 8: doorlooptijd verificatie en validatie
5.25.
IJsselland maakt verder bezwaar tegen het oordeel van de beoordelingscommissie dat de periode voor onder andere verificatie experimenten en uitwerken van de verificatie data de beoordelingscommissie wat lang lijkt. Volgens IJsselland betreft het hier wederom een niet te verifiëren waardering van de beoordelingscommissie, omdat niet duidelijk is waarop dat oordeel is gebaseerd. Verder verwijst zij naar haar bezwaren die zij hiervoor bij ‘bezwaar 7’ heeft geuit. Ook hier geldt dat de voorzieningenrechter in uitgangspunt uit te gaan van de deskundigheid van de beoordelingscommissie en heeft deze ook de nodige beoordelingsruimte. Dat de door IJsselland voorgestelde periode door de beoordelingscommissie kennelijk lang voorkomt, valt binnen de beoordelingsvrijheid van de beoordelingscommissie en komt de voorzieningenrechter op voorhand niet onbegrijpelijk voor.
Bezwaar 9: voorzieningen extra capaciteit tijdens verhuismomenten
5.26.
Een andere klacht van IJsselland heeft betrekking op het oordeel van de beoordelingscommissie over de wijze waarop IJsselland de scenario’s ten aanzien van de verhuismomenten heeft uitgewerkt. Volgens IJsselland heeft de beoordelingscommissie miskend dat zij voor beide scenario’s wel degelijk een de gevraagde onderbouwing heeft gegeven. De voorzieningenrechter gaat aan dit bezwaar voorbij. Het RIVM heeft er terecht op gewezen dat IJsselland in haar inschrijving heeft vermeld dat zij in beide scenario’s kan voorzien in extra capaciteit tijdens verhuismomenten, maar dat zij slechts beperkt heeft uitgewerkt hoe zij daarin precies gaat voorzien. Dat de beoordelingscommissie een nadere onderbouwing op dit punt wenselijk vond, acht de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk. IJsselland heeft er nog op gewezen dat die onderbouwing te vinden is in haar uitwerking op het onderdeel 2 “visie achterwacht” waaraan zij in haar inschrijving heeft gerefereerd, maar de voorzieningenrechter is het met het RIVM eens dat deze algemene verwijzing naar een uitwerking van een ander onderdeel van het subgunningscriterium ‘kwaliteit’ niet volstaat.
Bezwaar 10: KCM
5.27.
IJsselland voert verder aan dat de beoordelingscommissie ten onrechte heeft geoordeeld dat IJsselland bij de weergave van de inzet van medewerkers heeft nagelaten om ‘Kort Cyclische Monitoring’ (KCM) te vermelden. De voorzieningenrechter volgt IJsselland daarin niet. Blijkens paragraaf 6.4.1.1 (p. 33) van het Beschrijvend Document dienden inschrijvers tijdens de implementatiefase een actieve bijdrage te leveren aan het tot stand komen van – onder andere – het opstellen van KCM (zoals genoemd in onderdeel g, paragraaf 6.4.1.1 (p. 29) Beschrijvend Document). In dat kader is aan inschrijvers verzocht om voor – onder andere – subonderdeel g (waarvan KCM dus deel uitmaakt) in hun implementatieplan “
het aantal in te zetten eigen teamleden (medewerkers) alsmede per lid respectievelijk functie, opleidingsniveau, relevante ervaring en eventueel specifieke kennis/expertise m.b.t. het onderdeel” te benoemen. Anders dan IJsselland op de zitting heeft betoogd, werd dus – onder andere – van haar verlangd te specificeren welke medewerker(s) voor KCM wordt/worden ingezet en welke relevante ervaring en eventueel specifieke kennis/expertise deze medewerker(s) daarmee heeft/hebben. IJsselland heeft in haar implementatieplan een tabel opgenomen waarin zij de term KCM als zodanig heeft genoemd, maar zij heeft nagelaten om aan te geven hoe daaraan verdere invulling wordt gegeven. De beoordeling van de beoordelingscommissie acht de voorzieningenrechter daarom niet onbegrijpelijk.
5.28.
De voorzieningenrechter concludeert dat de beoordelingscommissie bij het onderdeel ‘implementatiefase’ in redelijkheid heeft kunnen komen tot de gegeven beoordeling ‘goed’.
Bezwaren onderdeel 2: achterwacht operationele fase (paragraaf 6.4.1.2 Beschrijvend Document)
Bezwaar 1: doorlooptijden
5.29.
IJsselland voert aan dat de beoordelingscommissie buiten het beoordelingskader is getreden door te vermelden dat IJsselland geen ‘expliciete downtijden’ voor de dagelijks onderhoud van de apparatuur heeft aangegeven. Dat was volgens IJsselland een aspect waarnaar niet werd gevraagd. De voorzieningenrechter volgt IJsselland niet in dit betoog. Van inschrijvers werd verwacht dat zij in de ‘visie achterwacht’ onder andere de “
gemiddeld beschikbare overcapaciteit (= de restcapaciteit op apparatuur niveau)” van diverse applicaties dienden te beschrijven (paragraaf 6.4.1.2 (p. 36) Beschrijvend Document). Het RIVM heeft in zijn conclusie van antwoord toegelicht dat de ‘downtijd’ van de apparatuur een relevant onderdeel is van de capaciteitsberekening, omdat de apparatuur tijdens downtijden niet kan worden gebruikt. IJsselland heeft dat niet weersproken. Met de opmerking dat IJsselland geen expliciete downtijden heeft aangegeven, is de beoordelingscommissie naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter niet buiten het beoordelingskader getreden.
Bezwaar 2: verdeling van het uitvoeringsproces
5.30.
Verder maakt IJsselland bezwaar tegen het oordeel van de beoordelingscommissie over de door IJsselland voorgestelde verdeling van het uitvoeringsproces. Die verdeling achtte de beoordelingscommissie weinig specifiek. Anders dan IJsselland stelt, acht de voorzieningenrechter dit kritiekpunt van de beoordelingscommissie niet onbegrijpelijk. Van inschrijvers werd gevraagd om bij onderwerp 4, situatie B (“
tijdelijke uitval van de neoLSD applicatie binnen het andere Screeningslaboratorium”) zo gedetailleerd mogelijk de door de inschrijver voorziene inspanningen en acties te beschrijven die vanuit organisatie genomen zullen worden om deze situatie zo goed mogelijk te faciliteren. Die beschrijving diende (minimaal) te omvatten de “
voorgestelde verdeling van het uitvoeringsproces; welke onderdelen van het gehele uitvoeringsproces (van ontvangst van de Hielprikkaarten t/m uitslagenrapportage) zullen binnen het andere Screeningslaboratorium worden uitgevoerd en welke zullen binnen uw laboratorium uitgevoerd dienen te worden?” (paragraaf 6.4.1.2 (p. 37) Beschrijvend Document). In haar inschrijving heeft IJsselland vermeld dat zij tijdens het uitvoeringsproces zal beoordelen op welke manier de metingen worden verricht naast haar eigen metingen en wat die manieren volgens haar zijn. De beoordelingscommissie heeft gesignaleerd dat IJsselland de verdeling openlaat en niet toelicht welke criteria bepalend zijn voor de te maken keuze. Kennelijk had de beoordelingscommissie op dit punt meer toelichting van IJsselland gewenst, hetgeen binnen haar beoordelingsvrijheid valt. Van een onjuiste beoordeling of ondeskundigheid van de beoordelingscommissie is aldus niet gebleken. De nadere toelichting die IJsselland in haar dagvaarding heeft gegeven kan niet tot een ander oordeel leiden; deze toelichting maakt geen onderdeel uit van de inschrijving van IJsselland en kan daarom geen rol spelen in de beoordeling.
Bezwaar 3: totstandkoming protocol achterwacht
5.31.
Tijdens de zitting heeft IJsselland verklaard haar bezwaar met betrekking tot de totstandkoming van het ‘protocol achterwacht’ niet te handhaven, zodat de voorzieningenrechter dit bezwaar besproken zal laten.
5.32.
De voorzieningenrechter concludeert dat de beoordelingscommissie bij het onderdeel ‘achterwacht operationele fase’ in redelijkheid heeft kunnen komen tot de gegeven beoordeling ‘goed’.
Bezwaren onderdeel 3: team operationele fase (paragraaf 6.4.1.3 Beschrijvend Document)
Bezwaar 1: aanwezige relevante kennis
5.33.
IJsselland maakt bezwaar tegen de wijze waarop de beoordelingscommissie haar inschrijving op het punt ‘team operationele fase’ heeft beoordeeld. De beoordelingscommissie heeft als kanttekening bij de inschrijving van IJsselland vermeld dat daarin “
enkel in algemene zin (‘kennis op het gebied van NHS programma’) en daarmee onvoldoende[wordt]
ingegaan op eventuele aanwezige relevante kennis ten aanzien van aandoeningen en daarmee inzicht gegeven in dat deel van specifieke vakinhoudelijke kennis”. Dat oordeel acht de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk. Blijkens paragraaf 6.4.1.3 (p. 40) van het Beschrijvend Document dienden inschrijvers een overzicht te geven van de inzet en vervanging van medewerkers (functies, aantal medewerkers en eventuele aanwezige relevante kennis ten aanzien van aandoeningen) die verantwoordelijk zijn voor de directe vakinhoudelijke aansturing op de werkvloer. Ook dienden de inschrijvers een overzicht te geven van de aanwezige (expert)kennis die inzetbaar is en hoe die geborgd wordt tijdens de operationele fase. IJsselland heeft in haar inschrijving vermeld dat zij beschikt over een klinisch chemicus met expertise op het gebied van NHS programma, maar zij heeft niet concreet toegelicht waar die expertise en kennis – ook ten aanzien van verschillende aandoeningen – uit bestaat. Dat de beoordelingscommissie graag had gezien dat IJsselland dit punt concreter had uitgewerkt acht de voorzieningenrechter, gelet op de uitvraag in het Beschrijvend Document, navolgbaar. Ook op dit punt geldt dat de door IJsselland gegeven nadere toelichting in haar dagvaarding in dit kort geding niet kan worden meegewogen.
Bezwaar 2: directe aansturing processen en betrokkenen
5.34.
Verder maakt IJsselland bezwaar tegen het oordeel van de beoordelingscommissie dat de informatie over de directe aansturing van de processen en de betrokkenen op verschillende plekken in de inschrijving staat en daarom niet overzichtelijk is. Ook met dit oordeel treedt de beoordelingscommissie naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet buiten haar beoordelingsvrijheid. Het RIVM heeft gemotiveerd toegelicht dat IJsselland in haar inschrijving de beschrijving van dit onderdeel op verschillende plaatsen taken, verantwoordelijkheden, overlegstructuren en werkwijzen heeft weergegeven. Dat als gevolg daarvan voor de beoordelingscommissie minder duidelijk te herleiden is hoe de directe aansturing van processen en betrokkenen op de werkvloer is georganiseerd, acht de voorzieningenrechter geen onbegrijpelijke opmerking van de beoordelingscommissie. Het valt dan ook niet in te zien waarom in dit geval sprake zou zijn van een onbegrijpelijke beoordeling, dan wel van procedurele of inhoudelijke onjuistheden en/of onduidelijkheden, die moeten leiden tot rechterlijk ingrijpen.
5.35.
De voorzieningenrechter concludeert dat de beoordelingscommissie bij het onderdeel ‘team operationele fase’ in redelijkheid heeft kunnen komen tot de gegeven beoordeling ‘goed’.
Bezwaar onderdeel 4: maatschappelijk verantwoord ondernemen (paragraaf 6.4.1.4 Beschrijvend Document)
5.36.
Tot slot kan IJsselland zich niet vinden in de manier waarop de beoordelingscommissie haar inschrijving op het onderdeel ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ heeft beoordeeld. In paragraaf 6.4.1.4 van het Beschrijvend Document heeft het RIVM voorgeschreven op welke onderwerpen de inschrijvers in dat kader dienden uit te werken. De beoordelingscommissie heeft geoordeeld dat de uitwerking van IJsselland op diverse punten onvoldoende is uitgewerkt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dit oordeel van de beoordelingscommissie de in dit kort geding aan te leggen terughoudende toets doorstaan.
5.37.
IJsselland heeft in algemene zin opgemerkt dat de beoordelingscommissie geen rekening lijkt te hebben gehouden met het feit dat IJsselland deel uitmaakt van de voorhoede op het gebied van milieuzorg en de motivering van de beoordelingscommissie onvoldoende navolgbaar is. IJsselland licht echter geenszins toe uit welk onderdeel van haar inschrijving het voorgaande zou moeten blijken en waarom de beoordelingscommissie dat zou hebben miskend, zodat de voorzieningenrechter aan dit bezwaar voorbij gaat.
5.38.
De beoordelingscommissie heeft geoordeeld dat IJsselland onvoldoende heeft beschreven hoe zij omgaat met de afvalstroom die ontstaat na bewerken en bewaren van de aangeleverde hielprikkaarten. Volgens IJsselland heeft zij echter maatregelen beschreven die in haar ziekenhuis zijn ingezet en daarmee vanzelfsprekend ook van toepassing zijn in het NHS laboratorium. In dit betoog kan IJsselland niet worden gevolgd. Zoals het RIVM terecht heeft opgemerkt, werd van inschrijvers expliciet gevraagd om in te gaan op de afvalstroom van het NHS laboratorium. IJsselland is daar in haar beoordeling niet specifiek op ingegaan. Dat de beoordelingscommissie een dergelijke uitwerking mist in de inschrijving van IJsselland en dit heeft laten meewegen in de score, is dan ook niet onbegrijpelijk.
5.39.
Hetzelfde geldt voor het oordeel van de beoordelingscommissie over de manier waarop IJsselland heeft uitgewerkt hoe de milieueffecten in het kader van de overeenkomst door de opdrachtnemer uit te voeren diensten zoveel mogelijk worden beperkt dan wel worden gecompenseerd. Ook hier geldt dat IJsselland de in haar inschrijving gegeven voorbeelden niet heeft toegespitst op de overeenkomst voor de NHS. Dat de beoordelingscommissie ook hier een uitwerking – specifiek met betrekking tot de NHS – mist, acht de voorzieningenrechter navolgbaar.
5.40.
Verder kan IJsselland niet worden gevolgd in haar bezwaar tegen het oordeel van de beoordelingscommissie dat IJsselland onvoldoende concreet heeft uitgewerkt hoe zij de door het RIVM gevraagde punten gedurende de looptijd van de overeenkomst aantoonbaar maakt voor het RIVM. De beoordelingscommissie heeft daarover opgemerkt dat IJsselland nalaat toe te lichten hoe zij aan de door het RIVM gevraagde punten meerjarig invulling geeft. Dat dit door de beoordelingscommissie kennelijk niet als volledig en concreet is aangemerkt, valt binnen de beoordelingsvrijheid van de beoordelingscommissie en is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk.
5.41.
De voorzieningenrechter concludeert dat de beoordelingscommissie bij het onderdeel ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ in redelijkheid heeft kunnen komen tot de gegeven beoordeling ‘onvoldoende’.
5.42.
Slotsom is dat IJsselland niet aannemelijk heeft weten te maken dat op de door haar genoemde punten sprake is van een onbegrijpelijke beoordeling, dan wel procedurele of inhoudelijke onjuistheden en/of onduidelijkheden, die ertoe zouden moeten leiden dat de voorzieningenrechter – ondanks de beperkte toetsingsruimte zoals vermeld onder 5.12 – kan concluderen dat de beoordeling van de inschrijving van IJsselland door de beoordelingscommissie niet deugt. Voor de gevorderde hernieuwde beoordeling, laat staan staking van de aanbesteding is dus geen plaats.
Slotsom
5.43.
Slotsom is dat niet is gebleken dat het RIVM de aanbestedingsregels niet heeft nageleefd. Van een tekortkoming in de nakoming althans onrechtmatig handelen is geen sprake. Dat betekent dat de vorderingen van IJsselland op alle onderdelen worden afgewezen en dat de gunningsbeslissing in stand kan blijven.
Proceskosten
5.44.
Nu het RIVM voornemens is de opdracht ook definitief te gunnen aan Isala, brengt voormelde beslissing mee dat Isala geen belang (meer) heeft bij toewijzing van haar vorderingen, zodat deze worden afgewezen. Isala zal worden veroordeeld in de kosten van het RIVM, welke kosten worden begroot op nihil, nu niet is gebleken dat het RIVM als gevolg van deze vorderingen extra kosten heeft moeten maken. Ondanks de afwijzing moet IJsselland in haar verhouding tot Isala worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij. Het doel van Isala was immers te voorkomen dat de opdracht aan IJsselland zou worden gegund, welk doel is bereikt. IJsselland zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten van Isala. Voorts zal IJsselland, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van het RIVM.
5.45.
De proceskosten van zowel Isala als het RIVM worden begroot op:
- griffierecht € 688,--
- salaris advocaat € 1.107,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.973,--
5.46.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst de vorderingen van IJsselland af;
6.2.
wijst de vorderingen van Isala af;
6.3.
veroordeelt Isala voor wat betreft de door haar ingestelde vorderingen jegens het RIVM in de kosten van het RIVM, tot dusver begroot op nihil;
6.4.
veroordeelt IJsselland in de overige proceskosten van zowel het RIVM als Isala van ieder € 1.973,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als IJsselland niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet IJsselland € 92,-- extra aan de betreffende partij betalen, plus de kosten van betekening;
6.5.
veroordeelt IJsselland zowel ten aanzien van het RIVM als van Isala in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.6.
verklaart de veroordelingen onder 6.3, 6.4 en 6.5 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op
17 december 2024.
fjs