ECLI:NL:RBDHA:2024:22399

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
09-301361-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen door minderjarige met nichtjes, seksuele handelingen met bewusteloze nicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn nichtjes. De verdachte, geboren in 2004, heeft als minderjarige ontuchtige handelingen gepleegd met zijn nichtje, dat op dat moment veertien jaar oud was, en heeft deze handelingen voortgezet tot zij zestien jaar oud was. Daarnaast heeft hij als net meerderjarige seksuele handelingen verricht met een oudere nicht, die zich in een staat van verminderd bewustzijn bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van de nicht die in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde, en aan ontuchtige handelingen met de andere nicht, die nog niet de leeftijd van zestien jaren had bereikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en behandeling bij de Waag. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de slachtoffers zijn van de gepleegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-301361-22
Datum uitspraak: 19 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2004 te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 5 december 2024.
De officier van justitie in deze zaak is mr. P.M. Kampen en de advocaat van de verdachte is mr. R. Shahbazi te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
InleidingDe verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. het seksueel binnendringen van het lichaam van [naam 1] , terwijl de verdachte wist dat [naam 1] in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde op 19 maart 2022 te ’s-Gravenhage, dan wel ontuchtige handelingen met haar plegen;
2. het seksueel binnendringen van het lichaam van [naam 2] , terwijl zij de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt in de periode van [geboortedag] 2016 tot en met 14 april 2017 te 's-Gravenhage en/of Pijnacker en/of Berghem en/of Oss en/of Tilburg;
3. het seksueel binnendringen van het lichaam van [naam 2] , terwijl zij de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt in de periode van 15 april 2017 tot en met 14 april 2021 te 's-Gravenhage en/of Pijnacker en/of Berghem en/of Oss en/of Tilburg;
4. ontuchtige handelingen plegen met [naam 2] , terwijl zij de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt in de periode van [geboortedag] 2016 tot en met 14 april 2021 te 's-Gravenhage en/of Pijnacker en/of Berghem en/of Oss en/of Tilburg.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte integrale vrijspraak bepleit.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsvrouw zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.
3.4
Vrijspraak feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
3.4
Vrijspraak feit 3
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 15 april 2017 tot en met 14 april 2021 ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen bij [naam 2] terwijl zij nog niet de leeftijd van zestien jaren had bereikt. De rechtbank stelt vast dat de verdachte heeft erkend dat hij seksuele handelingen bij [naam 2] heeft verricht maar dat hij niet meer weet of hij daarbij met zijn hand ook tùssen de schaamlippen van [naam 2] is geweest. [naam 2] heeft daarover bij de politie ook niet eenduidig verklaard. Zo heeft zij op een vraag van de politie over hoe ver de verdachte in of bij haar vagina is geweest, verklaard dat hij er niet ìn is geweest, maar overal òp. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het seksueel binnendringen niet kan worden vastgesteld en zal de verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
3.5
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage II de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.6
Bewijsoverwegingen feit 1
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij, wetende dat [naam 1] in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde seks met haar heeft gehad, mede bestaande uit het seksueel binnendringen, danwel ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd.
Door de verdediging is bepleit dat de verdachte erkend heeft seks te hebben gehad met [naam 1] , maar dat [naam 1] op dat moment niet bewusteloos was en dat zij de seks initieerde. Voorts is door de verdediging aangevoerd dat er geen sprake is geweest van binnendringen. Er is geen DNA of sperma van de verdachte of van anderen in de vagina van [naam 1] aangetroffen. Dat er wel sperma in de onderbroek van [naam 1] is aangetroffen is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het binnendringen te komen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (zie in dit verband ook de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, o.a. ECLI:NL:HR:2023:1152).
Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring ‘niet op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Tussen de verklaringen van het vermeende slachtoffer en het overige bewijsmateriaal mag niet een te ver verwijderd verband bestaan. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank zal eerst toetsen of de verklaring van [naam 1] op zichzelf beschouwd betrouwbaar kan worden geacht. De rechtbank zal – indien zij tot de conclusie komt dat die verklaring betrouwbaar is – vervolgens beoordelen of de verklaring van [naam 1] in voldoende mate wordt gesteund door ander bewijs.
Betrouwbaarheid verklaring [naam 1]
De rechtbank overweegt dat hoewel [naam 1] niet in detail over de seksuele handelingen heeft verklaard omdat zij aangeeft dat zij sliep en het zich dus niet kan herinneren, zij wel gedetailleerd, concreet, consistent en authentiek over de situatie erom heen heeft verklaard. Zo heeft zij bij de politie verklaard dat zij met de verdachte naar een feest was geweest in Rotterdam en dat zij toen veel alcohol had gedronken. Zij is, zoals vaker gebeurde, naast de verdachte gaan slapen. Zij kan zich echter niets meer herinneren vanaf het moment dat zij na het feest naar buiten liep totdat zij ’s ochtends wakker werd. Op het moment dat zij wakker werd, merkte zij dat haar bh-bandje los zat. Vervolgens stond zij op uit bed en voelde zij iets naar beneden druppen. Zij dacht eerst dat dat nog was van de ongesteldheid van een week eerder. Op het toilet zag zij echter een witte afscheiding in haar onderbroek. Zij herkende dit gelijk als sperma. [naam 1] heeft de verdachte hier toen onmiddellijk mee geconfronteerd. De verdachte zei tegen haar dat hij van niets wist. Zij heeft het hem nogmaals gevraagd en daarop antwoordde hij dat er voor zover hij wist niets was gebeurd en dat hij niets meer wist van die nacht. Later op de dag vond [naam 1] nogmaals resten van iets wat zij dacht sperma te zijn in haar onderbroek. [naam 1] heeft de verdachte die dag meerdere keren gevraagd naar wat er was gebeurd, maar de verdachte kon of wilde haar geen antwoord geven. [naam 1] voelde de dagen na 19 maart 2022 een branderig gevoel in haar vagina. Zij herkende dit gevoel als dat zij seks had gehad. Ook was [naam 1] emotioneel toen zij haar vermoeden over het misbruik tegen haar zusje uitsprak. Later heeft de verdachte wel bevestigd dat hij die nacht seks met [naam 1] heeft gehad en dat hij tussen haar benen is klaargekomen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verklaring van [naam 1] betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt.
Steunbewijs
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de betrouwbaar geachte verklaring van [naam 1] in voldoende mate wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal afkomstig van een andere bron. De rechtbank beantwoordt ook die vraag bevestigend en neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Gedurende het onderzoek heeft de verdachte wisselende verklaringen afgelegd. Zijn verklaringen worden niet ondersteund door de inhoud van het dossier. De verklaring van [naam 1] daarentegen wel. Zo heeft zij twee onderbroeken ingeleverd bij de politie welke zij die nacht en de volgende dag – na het douchen - heeft gedragen. Deze onderbroeken zijn onderzocht op de aanwezigheid van sperma en DNA. Hieruit volgt dat er in beide onderbroeken, derhalve ook in de schone onderbroek die zij na het douchen zou hebben aangetrokken, spermasporen zijn aangetroffen. Hieruit leidt de rechtbank af dat er sperma in de vagina van [naam 1] moet hebben gezeten, wat in de loop van de dag in de onderbroek terecht is gekomen.
Daarnaast heeft de vader van de verdachte verklaard dat hij van de verdachte had gehoord dat er iets seksueels tussen [naam 1] en de verdachte heeft plaatsgevonden. Hetgeen ook deels door de verdachte wordt erkent.
Verminderde staat van bewustzijn
Voor de beoordeling van de vraag of de verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient te worden beoordeeld of [naam 1] ten tijde van de seksuele handelingen verkeerde in - zoals is ten laste gelegd - een staat van bewusteloosheid, verminderde bewustzijn of van lichamelijk onmacht. Artikel 243 Sr strekt er onder meer toe de seksuele integriteit te beschermen van personen die daartoe zelf op een bepaald moment niet in staat zijn. Meer in het bijzonder bescherming aan personen die, hoewel niet onmachtig of gedwongen, in hun (half)slaap onvrijwillig in seksuele handelingen worden betrokken. Onder verminderd bewustzijn in de zin van deze bepaling valt ook het onder invloed zijn van alcohol of andere middelen of het zich in sluimerende toestand bevinden van het slachtoffer.
Het dossier bevat voldoende aanknopingspunten dat [naam 1] , toen de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, in kennelijke staat van verminderd bewustzijn was. Zij had op het feest veel alcohol gedronken waardoor zij al in de auto in slaap was gevallen. [naam 1] heeft verklaard dat zij ook niets meer weet vanaf het moment dat zij het feest heeft verlaten totdat zij ’s ochtends wakker werd. De rechtbank heeft zoals eerder aangegeven geen reden om te twijfelen aan haar verklaring. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij haar meerdere keren op zij wilde duwen maar haar niet wakker kreeg.
Seksueel binnendringen
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met zijn geslachtsdeel tussen de benen van [naam 1] is geweest en dat hij door het heen en weer bewegen is klaargekomen. Dit acht de rechtbank ongeloofwaardig. [naam 1] heeft immers verklaard dat zij ’s ochtends sperma in haar onderbroek aantrof en later op de dag, terwijl zij gedoucht had, in een andere onderbroek ook sperma aantrof. Zoals hiervoor overwogen blijkt uit forensisch onderzoek dat in de substantie inderdaad sporen van sperma zijn aangetroffen. Dat het sperma in de loop van de 19e maart – na het douchen - in de onderbroek terecht kwam, draagt bij aan de conclusie dat de sperma in de vagina zat, en dus dat de verdachte in de vagina van [naam 1] is klaargekomen. Daar komt nog bij dat [naam 1] een branderig gevoel in haar vagina waarnam. Dit gevoel herkende zij van toen zij voor het eerst seks had gehad. Zij had daardoor het vermoeden dat zij die ochtend seks had gehad. Het kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het de verdachte is geweest die seksueel is binnengedrongen bij [naam 1] .
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair tenlastegelegde.
3.7
Bewijsoverwegingen feit 4
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [naam 2] Parag toen zij de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt.
Door de verdediging is bepleit dat de verdachte heeft erkend dat er tijdens logeerpartijen enkele keren seksuele handelingen zijn voorgevallen tussen de verdachte en [naam 2] . Hij heeft [naam 2] echter nimmer gedwongen en zij heeft deze handelingen op vrijwillige basis ondergaan en verricht. Uit het dossier blijkt ook niet dat [naam 2] geen weerstand heeft kunnen bieden aan de verdachte. Het ontuchtige karakter van zijn gedragingen ontbreekt. Dat de verdachte en [naam 2] familie zijn doet daar niets aan af. Buiten de familiaire relatie hadden de verdachte en [naam 2] voornamelijk een vriendschappelijke relatie. Bovendien is er een gering leeftijdsverschil tussen de verdachte en [naam 2] . Het was experimenteergedrag dat tussen hen plaatsvond.
Betrouwbaarheid verklaring [naam 2]
Ook ten aanzien van [naam 2] zal de rechtbank toetsen of haar verklaring op zichzelf beschouwd betrouwbaar kan worden geacht. De rechtbank zal – indien zij tot de conclusie zou komen dat die verklaring betrouwbaar is – vervolgens beoordelen of de verklaring van [naam 2] in voldoende mate wordt gesteund door ander bewijs.
De rechtbank overweegt dat [naam 2] heeft verklaard dat de verdachte over een langere periode seksuele handelingen bij haar heeft verricht en dat zij seksuele handelingen bij hem heeft moeten verrichten. In deze verklaring heeft zij uiteen gezet hoe een en ander is verlopen en welke handelingen er als eerste werden gepleegd.. Het begon ermee dat de verdachte tegen haar aan kwam liggen en handtastelijk deed. Hoe ouder [naam 2] werd hoe verder de verdachte ging. Zij verklaard voldoende gedetailleerd over deze opbouw in handelingen. Op het moment dat [naam 2] van haar zus hoort wat haar is overkomen, wordt zij onmiddellijk emotioneel. De rechtbank merkt de verklaring daarom aan als authentiek. Bovendien is de verklaring consistent. Zij heeft telkens hetzelfde verteld tegen haar moeder, [naam 1] en de politie.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verklaring van [naam 2] betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de betrouwbaar geachte verklaring van [naam 2] in voldoende mate wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal afkomstig van een andere bron. De rechtbank beantwoordt ook die vraag bevestigend en neemt daarbij het volgende in aanmerking.
De verklaring van [naam 2] wordt deels ondersteund door de verklaring van de verdachte. De verdachte erkent immers dat er tussen hen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. De aard van de seksuele handelingen staat derhalve niet ter discussie. De verdachte ontkent echter dat deze onvrijwillig hebben plaatsgevonden. Bovendien heeft de vader van de verdachte verklaard dat de verdachte tegen hem heeft gezegd dat het jaren geleden heeft plaatsgevonden, toen [naam 2] 14 of 15 was en de verdachte 16 jaar oud was.
Ontucht
De rechtbank stelt voorop dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat een ontuchtige handeling, zoals bedoeld in artikel 247 Sr, een handeling is van seksuele aard die in strijd is met de sociaal-ethische norm. De beoordeling of een handeling als zodanig kan worden gekwalificeerd, hangt af van de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval, waarbij ook de intentie van de verdachte een rol kan spelen.
De rechtbank is van oordeel dat het gaat om handelingen die in strijd zijn met de in de maatschappij geldende sociaal-ethische normen. De verdachte en [naam 2] zijn (volle) neef en nicht. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat zij met elkaar omgingen als broer en zus en dat er sprake was van een zeer nauwe familierelatie.
De seksuele handelingen zoals die in deze zaak en onder deze feiten en omstandigheden hebben plaatsgevonden zijn naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de sociaal-ethische norm en daarom als ontuchtig aan te merken.
Pleegperiode
Op basis van het dossier is lastig vast te stellen wanneer de verdachte is begonnen met het plegen van seksuele handelingen bij [naam 2] . [naam 2] heeft daarover verklaard dat het begon toen zij 10, 11 jaar was, maar dat wordt tegengesproken door de vader van de verdachte. De vader van de verdachte heeft immers verklaard dat de verdachte toen zestien jaar was en dat [naam 2] toen 14 of 15 jaar oud was. Buiten de verklaring van de vader van de verdachte bevat het dossier geen andere ondersteuning voor de periode vóórdat de verdachte 16 is geworden. De enkele constatering dat er bij [naam 2] sprake was van depressieve gevoelens is hiervoor onvoldoende. Temeer nu er ook sprake was van een verlies van een oom waar zij erg verdrietig over was. De rechtbank acht gelet hierop bewezen dat de verdachte zich in ieder geval vanaf 12 maart 2020 tot 14 april 2021 schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
3.8
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. primair
hij op 19 maart 2022 te 's-Gravenhage, met [naam 1] ( [naam 1] ), van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1] , te weten het brengen/duwen van en heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam 1] ;
4
hij op tijdstippen in de periode van
12 maart 2020tot en met 14 april 2021 te 's-Gravenhage, met [naam 2] ( [naam 2] ), geboren op 15 april 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, telkens een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het meermalen
- tegen die [naam 2] aan gaan liggen,
- betasten van en/of wrijven over de borsten en vagina van die [naam 2] ,
- laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [naam 2] ,
- duwen tegen/houden van zijn penis tegen/op de vagina en/of bil(len) van die [naam 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - met toepassing van het jeugdstrafrecht en rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn - wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 342 dagen. De officier van justitie heeft gevorderd daarvan 171 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte mee moet werken aan een behandeling bij de Waag en een meldplicht bij Reclassering Nederland.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, indien de verdachte wordt veroordeeld, om toepassing te geven aan artikel 9a Sr. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om het strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) te volgen en geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De verdachte is bereid om mee te werken aan de bijzondere voorwaarden zoals deze door de Raad zijn geadviseerd. De verdediging wijst er ten slotte op dat de redelijke termijn is overschreden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich als minderjarige schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn nichtje van destijds veertien jaar oud. Hij heeft deze handelingen gepleegd totdat zijn nichtje zestien jaar oud was. Als net meerderjarige heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het plegen van seksuele handelingen bij zijn oudere nicht die zich ten tijde van de seksuele handelingen in een staat van verminderd bewustzijn bevond.
Het door verdachte gepleegde misbruik is zeer ernstig en hij heeft nimmer stilgestaan bij de gevolgen hiervan voor zijn nichtjes. Er is een enorme inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en hun gevoel van veiligheid. Op de zitting heeft de verdachte weinig blijk van spijt gegeven over zijn gedragingen en heeft hij volgehouden dat er sprake was van verleidingen vanuit de slachtoffers. Deze verklaring geeft naar het oordeel van de rechtbank aan dat de verdachte geen inzicht heeft in hoe fout zijn gedrag is geweest en hoeveel schade hij heeft aangericht. Gezien het feit dat de verdachte en de slachtoffers familie van elkaar zijn hadden de slachtoffers zich bij hem veilig moeten voelen. Het in hem gestelde vertrouwen heeft verdachte beschaamd. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 november 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld. Dit heeft verder geen invloed op de strafoplegging, omdat een blanco strafblad het uitgangspunt is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 21 november 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundigen ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de Raad vooral veel risicofactoren ziet die de kans op herhaling vergroten op de domeinen houding en geestelijke gezondheid. De verdachte neemt, in het geval hij schuldig wordt bevonden, geen verantwoordelijkheid voor zijn delictgedrag. Hij vertelt verschillende verhalen over wat er volgens hem is gebeurd en welke rol hij hierbij heeft gehad. Dat er op de leefgebieden van de thuissituatie, zijn werk en de invulling van de vrije tijd weinig zorgen naar voren komen, maakt dat er weinig risicofactoren lijken te zijn op de kans op herhaling van delictgedrag in het
algemeen. De Raad meende echter tijdens het raadsonderzoek dat er onvoldoende zicht is op hoe eventuele zorgen over het psychisch functioneren van de verdachte van invloed kunnen zijn op de kans op herhaling van een zedendelict. Dit is gebaseerd op het gegeven dat de verdachte de delicten ontkent, de slachtoffers de schuld geeft en vindt dat zij hem excuses moeten maken. Mocht de verdachte wel schuldig zijn aan de delicten, dan baart zijn houding zorgen over zijn gewetensontwikkeling, temeer omdat het delict plaats vond in nauwe familierelaties. De Raad krijgt in dat geval geen zicht op hoe zijn sociaal-emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling van invloed zijn geweest op deze delicten en kan daarmee de kans op herhaling van een zedendelict niet goed inschatten. Wat in ieder geval positief te noemen is, dat er na deze verdenkingen geen nieuwe politiecontacten zijn geweest.
Alles overwegende adviseert de Raad bij schuldigverklaring van de verdachte, gezien de ernst en de aard van de verdenking en de duur van het misbruik, een forse voorwaardelijke (jeugd)detentie op te leggen. Een behandeling bij de Waag, gericht op seksualiteit acht de Raad noodzakelijk. Een reclasseringsmaatregel is nodig om toezicht te houden op de behandelvoorwaarden. Deze voorwaardelijke straf acht de Raad ook passend gezien het tijdsverloop tussen de pleegdatum, aangifte en uiteindelijke strafprocedure en zijn persoonlijke omstandigheden.
De Raad heeft ter zitting geadviseerd om ten aanzien van het feit waarbij de verdachte meerderjarig was het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte was nog maar net een week meerderjarig. Belangrijk is in ieder geval dat de verdachte behandeling zal ondergaan indien hij wordt veroordeeld.
Toepassing van het jeugdstrafrecht in ASR zaken
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het onder 1 bewezenverklaarde feit heeft gepleegd toen hij net de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op de genoemde rapportages, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toepassen.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte rechtspersoon in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 11 november 2022 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn aangevangen en is in deze zaak die termijn met negen maanden overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, die deze overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen. De rechtbank heeft deze overschrijding in strafmatigende zin meegewogen, zoals hieronder wordt uitgelegd.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor het seksueel binnendringen bij een bewusteloze een onvoorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden. Voor de ontucht met een kind onder de zestien jaren is het uitgangspunt een taakstraf van 120 uren, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend de frequentie en duur van de ontucht en de relatiesfeer met de beide slachtoffers.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden. De rechtbank ziet noch in de omstandigheden van de onderhavige strafzaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om in grote mate van de LOVS-orientatiepunten af te wijken. Tot slot houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank komt wel tot een lagere strafoplegging dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat het seksueel binnendringen onder feit 3 niet bewezen zal worden verklaard.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd als waarschuwing en zodat de verdachte zich met hulp van toezicht en begeleiding zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen. De rechtbank zal daarbij bijzondere voorwaarden opleggen, zoals de meldplicht en de verplichting tot het meewerken aan een behandeling bij de Waag

7.De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] , ter terechtzitting bijgestaan door mr. S. van Schaik, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 7.813,37, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op
€ 2.813,37 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[naam 2] , ter terechtzitting bijgestaan door mr. S. van Schaik, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 5.051,52, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op
€ 51,52 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen voor toewijzing vatbaar zijn en heeft daarbij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren nu vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de immateriële schade te matigen van beide benadeelde partijen. Ten aanzien van de benadeelde partij G. Parag geldt bovendien dat de gevorderde studiekosten niet zijn aan te merken als een rechtstreeks gevolg door het vermeende strafbare handelen van de verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [naam 1]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten reiskosten psycholoog, eigen risico psycholoog 2023 en 2024, de onderzoeken bij het Jeroen Bosch Ziekenhuis en de niet vergoede kosten van de psycholoog, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 1.014,37.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post studiekosten, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Van dit deel van de vordering is niet komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 1 bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 3.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard en kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 4.014,37, bestaande uit € 1.014,37 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 19 maart 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
De benadeelde partij [naam 2]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post reiskosten behandelaar, is namens de verdachte niet gemotiveerd betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 4 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 3.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard en kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 3.051,52, bestaande uit € 51,52 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 maart 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 243 en 247 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.8 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1:
met iemand van wie de dader weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
ten aanzien van feit 4:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht (één dag), bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
2. zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de Waag of een soortgelijke instelling, gericht op zijn seksuele ontwikkeling;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland, de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
reclassering, zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
de vordering van de benadeelde partij
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [naam 1], te betalen een bedrag van
€ 4.014,37 (zegge: vierduizend veertien euro en zevenendertig eurocent), bestaande uit € 1.014,37 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart
de benadeelde partij [naam 1]niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door
de benadeelde partij [naam 1]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
de benadeelde partij [naam 1]te betalen
€ 4.014,37 (zegge: vierduizend veertien euro en zevenendertig eurocent)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan
de benadeelde partij [naam 1]tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [naam 2], te betalen een bedrag van
€ 3.051,52 (zegge: drieduizend eenenvijftig euro en tweeënvijftig eurocent), bestaande uit € 51,52 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf [geboortedag] 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart
de benadeelde partij [naam 2]niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door
de benadeelde partij [naam 2]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
de benadeelde partij [naam 2]te betalen
€ 3.051,52 (zegge: drieduizend eenenvijftig euro en tweeënvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [geboortedag] 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan
de benadeelde partij [naam 2]tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. van der Harg, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.M. van der Kleijn, kinderrechter,
en mr. M.J. Bouwman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mrs. L.J. van Heel en E.M.C. Mulders, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2024.
Mr. M.J. Bouwman is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 19 maart 2022 te 's-Gravenhage, met [naam 1] ( [naam 1] ), van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde,
dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1] , te weten het brengen/duwen van en/of (vervolgens) heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam 1] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 maart 2022 te 's-Gravenhage, met [naam 1] ( [naam 1] ), van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat die [naam 1] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te
bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het drukken van zijn, verdachtes, penis, tegen de bil(len) van die [naam 1] en/of het bewegen van zijn, verdachtes, penis tussen benen van die [naam 1] ;
2
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 maart 2016 tot en met 14 april 2017 te 's-Gravenhage en/of Pijnacker en/of Berghem en/of Oss en/of Tilburg, althans in Nederland met [naam 2] ( [naam 2] ), geboren op 15 april 2005, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, telkens een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 2] , te weten het (meermalen) (telkens)
- tegen die [naam 2] aan gaan liggen,
- betasten van en/of wrijven over de borst(en) en/of vagina, althans het lichaam, van die [naam 2] ,
- laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [naam 2] ,
- zich laten aftrekken door die [naam 2] ,
- duwen tegen/houden van zijn penis tegen/op de vagina en/of bil(len) van die [naam 2] en/of
- brengen/duwen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlip(pen) van die [naam 2] ;
3
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 april 2017 tot en met 14 april 2021 te 's-Gravenhage en/of Pijnacker en/of Berghem en/of Oss en/of Tilburg, althans in Nederland, met [naam 2] ( [naam 2] ), geboren op 15 april 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, telkens een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 2] , te weten het (meermalen) (telkens)
- tegen die [naam 2] aan gaan liggen,
- betasten van en/of wrijven over de borst(en) en/of vagina, althans het lichaam, van die [naam 2] ,
- laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [naam 2] ,
- zich laten aftrekken door die [naam 2] ,
- duwen tegen/houden van zijn penis tegen/op de vagina en/of bil(len) van die [naam 2] en/of
- brengen/duwen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlip(pen) van die [naam 2] ;
4
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 maart 2016 tot en met 14 april 2021 te 's-Gravenhage en/of Pijnacker en/of Berghem en/of Oss en/of Tilburg, althans in Nederland, met [naam 2] ( [naam 2] ), geboren op 15 april 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, telkens een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (meermalen)(telkens)
- tegen die [naam 2] aan gaan liggen,
- betasten van en/of wrijven over de borst(en) en/of vagina, althans het lichaam, van die [naam 2] ,
- laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [naam 2] ,
- zich laten aftrekken door die [naam 2] en/of
- duwen tegen/houden van zijn penis tegen/op de vagina en/of bil(len) van die [naam 2] .