ECLI:NL:RBDHA:2024:2232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
23/5369
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een urgentieverklaring in het bestuursrecht met betrekking tot huisvesting en psychische klachten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R.G. Groen, had de aanvraag ingediend vanwege psychische klachten die verergerd zouden worden door geluidsoverlast in zijn woning. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, met als argument dat er geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem en dat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van de Huisvestingsverordening.

De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht de aanvraag heeft afgewezen op basis van meerdere weigeringsgronden. Eiser had niet aangetoond dat zijn huisvestingsprobleem kon worden opgelost door verhuizing naar een andere woning, en hij had niet voldaan aan de vereisten om minimaal drie maanden voorafgaand aan de aanvraag op het beschikbare woningaanbod te reageren. De rechtbank benadrukt dat verweerder beoordelingsruimte heeft bij het toekennen van urgentieverklaringen en dat de afwijzing van de aanvraag niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag voor een urgentieverklaring terecht is, en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5369

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.G. Groen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: V.C.T. Verkroost).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 24 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft een urgentieverklaring aangevraagd, omdat hij psychische klachten heeft. Hij stelt dat zijn woning te gehorig is. Hierdoor kan hij niet rustig slapen waardoor zijn psychische klachten verergeren. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat meerdere algemene weigeringsgronden van toepassing zijn. Zo is er geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem, kan het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem niet of in onvoldoende mate worden opgelost met verhuizing naar een andere zelfstandige woonruimte en heeft eiser niet eerst direct voorafgaand aan de aanvraag drie maanden zelf aantoonbaar gereageerd op het beschikbare woningaanbod. [1] Dat eiser in het verleden een urgentieverklaring heeft gehad van de gemeente Zoetermeer doet hier niet aan af. Tot slot ziet verweerder geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.

Wat vindt eiser in beroep?

3. Eiser betoogt dat het bestreden besluit onjuist, onrechtmatig en in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel dan wel andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur is. Eiser had al aanzienlijke psychische klachten en beperkingen, die worden verergerd door de geluidsoverlast. Eiser verwijst naar de brief van Parnassia van 19 januari 2023. Het is dus niet zo dat hij door de geluidsoverlast psychische problemen heeft gekregen. De geluidsoverlast zorgt wel voor toename van de psychische problemen. Er is volgens eiser dan ook geen sprake van de afwijzingsgrond dat de psychische problemen zijn ontstaan door geluidsoverlast, maar van een toewijzingsgrond gelet op de ontwrichtende (medische) situatie, zoals bedoeld in artikel 4:7 van de Huisvestingsverordening in samenhang met artikel 2.2.3 van de Beleidsregel. De huidige woonruimte is niet passend. Een verhuizing naar een andere woonruimte lost het huisvestingsprobleem volgens eiser wel op. Ook zijn er nauwelijks passende woningen waarop hij kan reageren. Verder is de omstandigheid dat eiser in het verleden van de gemeente Zoetermeer een urgentieverklaring heeft verkregen van belang. De huisvestingsverordeningen van Zoetermeer en Den Haag zijn inhoudelijk (nagenoeg) hetzelfde, waardoor de persoonlijke feiten en omstandigheden die hebben geleid tot een urgentieverklaring in Zoetermeer dienen te worden meegenomen en meegewogen bij zijn aanvraag in Den Haag. Er kan niet zomaar verschillend worden beslist op een gelijke aanvraag om het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel niet te schaden. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte geen toepassing gegeven aan de artikelen 3:9, 3:10, eerste lid, en artikel 3:10, zesde lid, van de Huisvestingsverordening. Er is immers sprake van dermate bijzondere omstandigheden en een uitzonderlijke situatie van eiser, die vraagt om een directe oplossing op maat. Ten slotte beroept eiser zich op de hardheidsclausule gezien zijn zeer schrijnende situatie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij het toekennen van een urgentieverklaring beoordelingsruimte- en beleidsvrijheid toekomt. Daarom moet de rechtbank het bestreden besluit terughoudend toetsen. Bij het verlenen van urgentieverklaringen is verweerder gehouden aan het opgestelde beoordelingssysteem. Indien zich één van de algemene weigeringsgronden voordoet, wordt een urgentieverklaring door verweerder in beginsel geweigerd. Een inhoudelijke toets om te kijken of de woonsituatie van eiser door sociale of medische omstandigheden als levensbedreigend of ontwrichtend moet worden aangemerkt blijft in dat geval achterwege. Dit restrictieve beleid van verweerder is door de hoogste bestuursrechter [2] niet onredelijk geacht, vanwege het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het kleine aantal toewijsbare huurwoningen dat beschikbaar komt.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag voor een urgentieverklaring van eiser terecht heeft afgewezen, omdat er sprake is van meerdere weigeringsgronden. Verweerder werpt eiser op goede gronden tegen dat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Verweerder heeft terecht gesteld dat het ervaren van geluidsoverlast in het beleid uitdrukkelijk is uitgezonderd van het verkrijgen van een urgentieverklaring. Ook heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zowel het hebben van psychische problemen als het verergeren van psychische problemen als gevolg van geluidsoverlast niet leidt tot een urgent huisvestingsprobleem. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat door de Afdeling [3] , in het geval van een urgentieverklaring, geen onderscheid wordt gemaakt tussen het ontwikkelen van psychische klachten dan wel het verergeren van deze klachten als gevolg van het huisvestingsprobleem. Het is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van onredelijke toepassing van het beleid. Verweerder heeft deze algemene weigeringsgrond dus op goede gronden tegengeworpen. De vraag in hoeverre de toename van psychische klachten als gevolg van de geluidsoverlast een ontwrichtende (medische) situatie oplevert en de gevolgen die daaraan zouden moeten worden verbonden kan worden beoordeeld in het kader van de hardheidsclausule.
6. Over de tweede weigeringsgrond die verweerder heeft tegengeworpen overweegt de rechtbank dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn huisvestingsprobleem kan worden opgelost met verhuizing naar een andere zelfstandige woonruimte. Verweerder mocht zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat naar een andere woning verhuizen niet betekent dat eiser geen geluidsoverlast zal ervaren. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser al een keer eerder is verhuisd en dat in beide woningen sprake was van geluidsoverlast.
7. Tenslotte heeft verweerder ook de derde weigeringsgrond mogen tegenwerpen. Vaststaat dat eiser niet minimaal drie maanden voorafgaand aan de aanvraag aantoonbaar op het beschikbare woningaanbod heeft gereageerd. Ook heeft eiser niet minimaal twee keer per week op het woningaanbod gereageerd. Eiser is hier door verweerder op gewezen. De stelling van eiser dat hij er alles aandoet om uit de situatie te komen en het niet zinvol is om te reageren, omdat hij niet in aanmerking komt voor een woning, ontslaat hem niet van deze verplichting. Ook in het geval eiser zelf zoekt naar oplossingen voor het woonprobleem blijft het zijn verantwoordelijkheid om aan de gestelde voorwaarden te voldoen wil hij in aanmerking komen voor een urgentieverklaring.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op het voorgaande terecht niet is toegekomen aan het toetsen van de medische gronden en daarmee aan een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. [4]
9. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de afwijzing van de aanvraag niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard en verweerder dus geen gebruik heeft hoeven te maken van de hardheidsclausule. [5] . Uit de informatie van de psychiater blijkt onder andere dat de thuissituatie veel onrust en spanning geeft, dat de slaapkamer onbruikbaar is vanwege eisers gevoeligheid voor geluid en dat hij bij het slapen in de woonkamer ook veel overlast ondervindt van geluid, waardoor zijn slaap nog meer wordt verstoord. Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat het huisvestingsprobleem zodanig ernstig is dat het tot een ontwrichtende of levensbedreigende situatie leidt. Daar komt bij dat verweerder eiser terecht heeft tegengeworpen dat hij er niet alles aan heeft gedaan om zelf het probleem op te lossen. Zo heeft eiser onvoldoende gereageerd op het beschikbare woningaanbod en is niet gebleken dat hij heeft geprobeerd oplossingen te zoeken via de verhuurder. Het is niet onredelijk dat de hardheidsclausule alleen in zeer uitzonderlijke gevallen wordt toegepast door verweerder omdat er veel woningzoekenden zijn. De situatie van eiser onderscheidt zich niet zodanig van die van andere woningzoekenden in de regio die in een moeilijke situatie verkeren, dat verweerder aan eiser voorrang boven andere woningzoekenden had moeten verlenen.
10. Dat eiser een urgentieverklaring heeft gekregen van de gemeente Zoetermeer betekent niet dat eiser ook van verweerder een urgentieverklaring zou moeten krijgen. Nog los van het feit dat het nu een ander bestuursorgaan betreft heeft eiser destijds in Zoetermeer een urgentieverklaring aangevraagd, omdat hij op de 17e etage van een flat woonde en vanwege zijn claustrofobie niet met de lift kon gaan, waardoor hij zijn huis niet kon verlaten. De huidige aanvraag voor urgentie is gelegen in geluidsoverlastproblematiek, hetgeen zoals hiervoor besproken expliciet in de regelgeving is uitgesloten. Ook is niet gebleken dat hij toen al een keer vanwege deze problemen was verhuisd, noch dat hij toen niet zelf voldoende had gereageerd op vrijgekomen woningen. De weigeringsgronden die zich nu voordoen deden zich toen kennelijk niet voor. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door nu anders te besluiten dan de gemeente Zoetermeer destijds.
11. De stelling van eiser dat hoofdstuk 3 van de Huisvestingsverordening moet worden toegepast is naar het oordeel van de rechtbank niet juist. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit hoofdstuk niet van toepassing is op urgentieverklaringen. Verweerder heeft op goede gronden hoofdstuk 4, dat ziet op urgentie, toegepast.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht de aanvraag van eiser voor een urgentieverklaring heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4:5, aanhef en onder b, g en m van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (de Huisvestingsverordening) gelezen in samenhang met artikel 2.1.2 onder b en o, artikel 2.1.7 en 2.1.13 onder a van de Beleidsregel urgentieverklaring Den Haag 2019 (de Beleidsregel).
2.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:857.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:857.
4.Zie artikel 4:7 van de Huisvestingsverordening.
5.Zie artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening.