ECLI:NL:RBDHA:2024:22315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
24-47581
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser, een man van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning. Eiser had op 21 november 2024 zijn asielwens geuit, maar zijn formele aanvraag werd pas op 26 november 2024 ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel van bewaring terecht had opgelegd, omdat er een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen bestond. Eiser voerde aan dat de maatregel onrechtmatig was, omdat er geen overleg was gevoerd met de bewaringscoördinator van de IND, maar de rechtbank oordeelde dat de minister aan de vereisten van de Vreemdelingencirculaire had voldaan. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.47581
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. M. Terpstra),

en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 9 december 2024. De gemachtigde van eiser is verschenen. Namens de minister is [A] verschenen. Het is niet gelukt om een videoverbinding tot stand te brengen met het detentiecentrum te Rotterdam, waar eiser zich bevindt. De gemachtigde van eiser heeft verzocht het onderzoek ter zitting te schorsen, om eiser op een later moment in de gelegenheid te stellen het onderzoek ter zitting bij te wonen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst.
De behandeling van de zaak is op 16 december 2024 hervat. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. El Mathari. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1982].
Grondslag maatregel
2. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel van bewaring ten onrechte mede is gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, omdat zijn identiteit en nationaliteit als gevolg van het voor hem afgegeven laissez-passer bij de minister bekend zijn. De minister heeft deze grondslag ter zitting laten vallen. Dit betekent dat de maatregel
van bewaring zo moet worden gelezen, dat deze is opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, dat bepaalt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor een beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen.
Datum asielverzoek
3. Eiser voert aan dat uit de stukken weliswaar blijkt dat zijn asielaanvraag dateert van 26 november 2024, maar dat hij al op 21 november 2024 zijn asielwens heeft geuit tegenover het personeel van het detentiecentrum en mogelijk ook al tijdens het met hem ook op die dag gevoerde vertrekgesprek. In dit verband wijst eiser erop dat uit het verslag van dat vertrekgesprek niet blijkt, dat hij toen is gehoord met hulp van een tolk. Pas nadat zijn gemachtigde op 26 november 2024 een e-mail heeft gestuurd naar de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V), waarin de asielaanvraag kenbaar is gemaakt, is die aanvraag opgepakt en is de grondslag van de maatregel vervolgens omgezet naar artikel 59b, eerste lid, van de Vw. Volgens eiser had de minister de grondslag van de maatregel al na eisers asielwens van 21 november 2024 moeten wijzigen.
4. De rechtbank stelt op basis van wat ter zitting is besproken vast dat de asielwens van eiser pas bij de DT&V kenbaar is geworden door de e-mail van zijn advocaat op 26 november 2024. Ook al zou het met eiser op 21 november 2024 gehouden vertrekgesprek zonder tolk zijn gevoerd, dan nog kan de rechtbank niet goed inzien waarom eiser zijn asielwens niet toen al kenbaar heeft kunnen maken als hij dat volgens eigen zeggen wel heeft kunnen aangeven bij het personeel van het detentiecentrum. Voor zover dat personeel vervolgens zou hebben nagelaten de DT&V te informeren over de asielwens van eiser, kan dat niet aan de minister worden toegerekend. De beroepsgrond slaagt niet.

Bewaringsgronden

5. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor een beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De rechtbank is ambtshalve van oordeel dat de zware en lichte gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daarmee is ook gegeven dat sprake is van een risico aan onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen.
Raadpleging bewaringscoördinator IND
7. Eiser stelt dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd, omdat de minister in het kader van de belangenafweging geen overleg heeft gevoerd met de bewaringscoördinator van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
8. De rechtbank stelt vast dat uit paragraaf A5/6.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) blijkt dat er bij bewaring op grond van artikel 59b van de Vw een kenbare belangenafweging moet worden gemaakt. In de maatregel van bewaring is daaraan voldaan. Deze paragraaf bevat niet de verplichting voor de minister om in het kader van de belangenafweging overleg te voeren met de bewaringscoördinator van de IND. De beroepsgrond slaagt niet.

Voortvarend handelen

9. Eiser stelt dat uit het dossier niet blijkt wat de voortgang is in de asielprocedure, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de minister niet voortvarend handelt.
10. Op zitting heeft de minister aangegeven dat eiser naar aanleiding van zijn asielverzoek op 4 december 2024 is gehoord en dat op 11 december 2024 een voornemen is uitgebracht. De rechtbank stelt vast dat de minister hiermee voortvarend handelt in het kader van het asielverzoek van eiser.
Ambtshalve toets
11. De rechtbank moet ook overigens ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 december 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.