In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser, een man van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning. Eiser had op 21 november 2024 zijn asielwens geuit, maar zijn formele aanvraag werd pas op 26 november 2024 ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel van bewaring terecht had opgelegd, omdat er een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen bestond. Eiser voerde aan dat de maatregel onrechtmatig was, omdat er geen overleg was gevoerd met de bewaringscoördinator van de IND, maar de rechtbank oordeelde dat de minister aan de vereisten van de Vreemdelingencirculaire had voldaan. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.