In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, een Algerijnse nationaliteit, had op 21 november 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 16 december 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de voorschriften van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit niet in acht heeft genomen, omdat eiser niet op begrijpelijke wijze was geïnformeerd over de redenen van zijn inbewaringstelling. Echter, de rechtbank oordeelt dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel, omdat de belangen van de minister bij de bewaring zwaarder wegen dan het gebrek in de informatievoorziening.
Eiser voerde aan dat de minister zijn verklaringen ten onrechte als een asielwens had opgevat, terwijl hij via de Internationale Organisatie voor Migratie wilde terugkeren. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende redenen had om de verklaringen van eiser als een asielwens te interpreteren, gezien de asielaanvraag die eiser op 18 november 2024 had ingediend. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 19 december 2024.