ECLI:NL:RBDHA:2024:22312
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de asielaanvraag van een minderjarige eiseres en de toepassing van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 december 2024, wordt het beroep van eiseres, een minderjarige uit Eritrea, tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 18 november 2024 afgewezen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft op 3 december 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft gehandeld door uit te gaan van de EU-Vis registratie, die de persoonsgegevens van eiseres bevestigt. Eiseres had geen overtuigende identiteitsdocumenten overgelegd die de gegevens in de EU-Vis registratie tegenspreken. De rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht was om de asielaanvraag in behandeling te nemen, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een overdracht aan Frankrijk tot een onevenredige hardheid zouden maken. De rechtbank wijst erop dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat andere lidstaten, zoals Frankrijk, zich aan het Unierecht houden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de asielaanvraag van eiseres in Frankrijk moet worden behandeld. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.