ECLI:NL:RBDHA:2024:22310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
NL24.44687
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 13 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 3 december 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat Duitsland niet langer kan worden beschouwd als een veilige derde staat vanwege toenemend geweld en problemen in de opvang. De rechtbank stelt echter vast dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn mensenrechten.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn gezondheidstoestand aanzienlijk en onomkeerbaar achteruit zal gaan bij overdracht aan Duitsland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 12 december 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.44687
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser, (gemachtigde: mr. D. van Elp),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 november 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Umar als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om overname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gelet op het toenemend geweld en de problemen in de opvang. Ter onderbouwing hiervan wijst eiser op artikelen van NOS, BNN Vara, het Duitsland Instituut, Infomigrants, De Standaard en het Nederlands Dagblad.
6. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit voor Duitsland bevestigd in de uitspraak van 8 november 2023.2 Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.3 Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.4
7. De rechtbank oordeelt dat eiser hier niet in is geslaagd. Uit landeninformatie blijkt weliswaar dat in Duitsland rechtsextremistisch geweld plaatsvindt tegen asielzoekers, maar de minister heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat eiser hiertegen geen bescherming kan vragen van de Duitse autoriteiten. Ook is niet gebleken dat de gemelde problemen de Duitse autoriteiten onverschillig laten. Verder blijkt uit de overgelegde stukken dat de opvangcapaciteit en de leefomstandigheden in veel opvanglocaties wordt bekritiseerd, maar daaruit kan niet geconcludeerd worden dat Dublinclaimanten in Duitsland geen toegang hebben tot de opvangvoorzieningen. Er is dus geen sprake van een structurele tekortkoming die de hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt, zoals bedoeld in het arrest Jawo. Daarbij heeft de minister kunnen betrekken dat de Duitse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij eiser conform de geldende regels zullen behandelen. Als eiser vindt dat hij onrechtmatig wordt behandeld, of andere problemen ervaart, kan hij daarover klagen of aangifte doen bij de daarvoor geschikte instanties in Duitsland. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Duitse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen. De beroepsgrond slaagt niet.

Medische situatie

8. Eiser doet verder een beroep op het arrest C.K. van het Hof van Justitie.5 Eiser stelt dat overdracht aan Duitsland een reëel en bewezen risico oplevert van een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische situatie. Eiser heeft ter onderbouwing zijn medisch dossier overgelegd.
3 Arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 81.
4 Arrest Jawo, punten 91-92.
5 HvJ 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127 (C.K. e.a. tegen Slovenië).
9. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht voor de conclusie dat sprake is van een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van eisers gezondheidstoestand, als bedoeld in het C.K.-arrest. Uit de overgelegde medische stukken volgt dat eiser zichzelf heeft verwond aan de linker onderarm, hij last heeft van depressieklachten, maar niet suïcidaal is. Verder volgt daaruit dat hij last heeft van stress, piekeren, radeloosheid en hij heeft aangegeven dat hij absoluut niet terug wil naar Duitsland. Uit de overgelegde medische stukken volgt niet dat eisers gezondheidstoestand aanzienlijk en onomkeerbaar achteruit gaat als hij aan Duitsland wordt overgedragen. De minister heeft in de overgelegde informatie geen aanleiding hoeven zien om een BMA-advies te vragen. Verder zijn er ook geen aanwijzingen dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden de medische voorzieningen in Duitsland van vergelijkbare kwaliteit geacht te zijn en dat deze voorzieningen ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan eiser om aan te tonen dat dit niet het geval is. Hierin is eiser niet geslaagd. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17 van de Dublinverordening

10. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling hoefde te nemen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdacht aan Duitsland in zijn geval onevenredig hard is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.