ECLI:NL:RBDHA:2024:22309
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat andere lidstaten, zoals Duitsland, het Unierecht en de grondrechten respecteren. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Duitsland die de hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
Eiser heeft ook een beroep gedaan op het arrest C.K. van het Hof van Justitie, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand. De rechtbank concludeert dat de minister geen aanleiding had om een BMA-advies te vragen en dat de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling hoefde te worden genomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.