ECLI:NL:RBDHA:2024:22308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
NL24.45903
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 13 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 3 december 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat de minister ervan uit mag gaan dat de Duitse autoriteiten het Unierecht en de grondrechten respecteren, tenzij eiser kan aantonen dat er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet terug wil keren naar Duitsland vanwege problemen die hij daar heeft ondervonden, waaronder racisme en discriminatie, en dat de opvangomstandigheden niet voldoen aan de Opvangrichtlijn. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij terugkeer in Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 13 december 2024. Eiser kan binnen een week na deze uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.45903
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser, (gemachtigde: mr. E. Stap),

en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 november 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser verwijst daartoe naar het AIDA-rapport, update 2023, pagina 71, waaruit volgt dat Dublinterugkeerders problemen ondervinden bij terugkeer in Duitsland en dat Dublinterugkeerders verplicht worden om terug te keren naar het AZC waar zij eerder verbleven. Eiser wil niet terugkeren naar het AZC waar hij eerder verbleef, omdat hij daar problemen heeft ondervonden en daar sprake was van racisme en discriminatie. Volgens eiser voldoen de opvangomstandigheden niet aan de Opvangrichtlijn en is de opvang in Duitsland in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser vreest dat hij bij terugkeer in Duitsland geen toegang meer zal krijgen tot de opvang, geen leefgeld zal ontvangen en dat hij in detentie zal worden geplaatst, omdat hij een negatieve beslissing heeft ontvangen op zijn asielaanvraag in Duitsland en hij zonder bericht het land heeft verlaten. Volgens eiser stelt de minister ten onrechte dat hij zich daarover dient te beklagen bij de Duitse autoriteiten.
6. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit voor Duitsland bevestigd in de uitspraak van 8 november 2023.2 Dat betekent, dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Duitse autoriteiten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in het geval dat de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.3
7. De rechtbank oordeelt dat eiser hierin niet is geslaagd. Anders dan eiser stelt, volgt uit het AIDA-rapport, update 2023, pagina 71, dat er geen meldingen zijn geweest van Dublinterugkeerders die moeilijkheden ondervonden bij het opnieuw toegang krijgen tot de asielprocedure of anderszins problemen ondervonden na overdracht naar Duitsland. Dat eiser niet wil terugkeren naar het AZC waar hij eerder verbleef, maakt niet dat hij in een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie terecht zal komen. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de opvangomstandigheden in Duitsland niet voldoen aan de voorwaarden zoals beschreven in de Opvangrichtlijn. De enkele, niet onderbouwde, stelling dat hij niet kon rondkomen van zijn leefgeld is daarvoor onvoldoende. Tevens is de rechtbank van oordeel dat het beroep op artikel 8 van het EVRM niet slaagt wegens een gebrek aan onderbouwing. Verder heeft eiser niet aangetoond dat hij na overdracht naar Duitsland in bewaring zal worden gesteld en dat dit onrechtmatig is. Dat Dublinterugkeerders na overdracht aan Duitsland mogelijk in detentie worden geplaatst als de asielaanvraag al definitief is
3 Arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 81.
afgewezen, betekent niet dat sprake is van een systeemfout. Zo is het, op grond van artikel 8 van de Opvangrichtlijn, in sommige gevallen toegestaan om een verzoeker om internationale bescherming in bewaring te stellen. Duitsland garandeert bovendien met het claimakkoord dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen. Daarmee garanderen de Duitse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Als eiser toch problemen ervaart tijdens zijn asielprocedure, is het aan hem hierover bij de (hogere) Duitse autoriteiten te klagen. Het is niet gebleken dat dit voor eiser onmogelijk is of bij voorbaat zinloos. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
8. Eiser voert aan dat de minister, gelet op zijn bijzondere, individuele omstandigheden, aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag van eiser onverplicht in behandeling te nemen. De psychische druk bij eiser is zodanig hoog dat afgezien had moeten worden van overdracht naar Duitsland. Verder heeft eiser er geen vertrouwen meer in dat de Duitse autoriteiten zijn asielaanvraag serieus in behandeling zullen nemen.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling hoefde te nemen. Eiser heeft de gestelde psychische druk niet onderbouwd met (medische) documenten. Dat eiser geen vertrouwen meer heeft in de Duitse autoriteiten is kan de minister onvoldoende vinden om in eisers geval een uitzondering te maken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.