ECLI:NL:RBDHA:2024:22308
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 13 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 3 december 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat de minister ervan uit mag gaan dat de Duitse autoriteiten het Unierecht en de grondrechten respecteren, tenzij eiser kan aantonen dat er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet terug wil keren naar Duitsland vanwege problemen die hij daar heeft ondervonden, waaronder racisme en discriminatie, en dat de opvangomstandigheden niet voldoen aan de Opvangrichtlijn. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij terugkeer in Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 13 december 2024. Eiser kan binnen een week na deze uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.