ECLI:NL:RBDHA:2024:22300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
NL24.41735 en NL24.41736
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Algerijnse eiser en de ambtshalve toetsing van medische omstandigheden in het licht van artikel 3 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Algerijnse nationaliteit, zijn asielaanvraag indiende na meerdere eerdere aanvragen die buiten behandeling waren gesteld. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op basis van zijn medische situatie, die volgens hem niet in de besluitvorming is betrokken. De rechtbank oordeelt dat de Minister de medische situatie van eiser had moeten overwegen, maar dat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond terecht was, omdat de redenen voor vertrek uit Algerije niet relevant zijn voor het verlenen van asiel. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat het eerdere terugkeerbesluit en inreisverbod geldig blijven. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding meer is voor een dergelijke maatregel. Eiser wordt in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van €1.750,00, en de uitspraak is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummers: NL24.41735 en NL24.41736
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en
de Minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder
(gemachtigde: drs. M.F. Aly).

Inleiding

1. Eiser heeft op 10 april 2021 een asielaanvraag ingediend, welke door verweerder op 11 mei 2021 buiten behandeling is gesteld. Op 4 november 2022 heeft eiser wederom een asielaanvraag ingediend, welke door verweerder niet in behandeling is genomen, omdat eiser aan Italië zou worden overgedragen. Hierna heeft eiser op 20 juni 2023 nogmaals asiel aangevraagd, nadat duidelijk was geworden dat zijn asielverzoek in de nationale procedure behandeld zou worden. Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van
14 februari 2024 in de algemene procedure buiten behandeling gesteld. Vervolgens heeft eiser op 20 februari 2024 beroep ingesteld tegen dit besluit. Op 26 februari 2024 is dit beroep ingetrokken, waardoor het eerdere besluit onherroepelijk vast is komen te staan. Eiser heeft op 23 september 2024 zijn huidige asielaanvraag ingediend, welke door verweerder op 18 oktober 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. [2] In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 26 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de heer A. Cherradi als tolk en de gemachtigde van verweerder. Eiser bevindt zich in bewaring.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?2. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1993. Eiser heeft het land verlaten omdat hij, na het overlijden van zijn ouders in 2012/2013, alleen was en op straat belandde. Daarnaast heeft hij Algerije verlaten vanwege de armoede en de economische situatie in het land.
Het asielrelaas van eiser bestaat uit één asielmotief:
3. identiteit, nationaliteit en herkomst.
3.1
Verweerder acht de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Dat eiser vanwege de armoede en om economische redenen Algerije heeft verlaten, heeft verweerder niet als relevant aangemerkt, omdat dit motief geen aanleiding geeft tot het verlenen van een asielvergunning. Volgens verweerder heeft eiser ook verder tijdens de gehoren alleen aangelegenheden genoemd die niet relevant zijn bij de vraag of eiser recht heeft op een asielvergunning. [3] Daarnaast heeft eiser zijn aanvraag volgens verweerder ingediend om zijn uitzetting of overdracht uit te stellen dan wel te verijdelen. [4] Verder heeft verweerder in het bestreden besluit gewezen op de beschikking van 11 mei 2021 waarin aan eiser al een terugkeerbesluit en inreisverbod is opgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Aangezien eiser voor zijn nieuwe asielaanvraag nieuwe feiten heeft aangedragen, namelijk zijn medische situatie, heeft verweerder ten onrechte nagelaten een ambtshalve toetsing van artikel 64 Vw uit te voeren, waardoor niet is beoordeeld of aan eiser uitstel van vertrek wordt verleend. Door dit na te laten heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 3 EVRM en artikelen 4, 19 lid 2, en 47 van het Handvest. Eiser verwijst hierbij naar het arrest Ararat van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Ararat-arrest) van 17 oktober 2024. [5] Daarnaast dient verweerder in de beoordeling ook het Informatiebericht 2024/64 Bestudering arrest HvJ 17 oktober 2024 (hierna: IB 2024) te betrekken. [6]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Asielmotief5. De rechtbank oordeelt dat verweerder de omstandigheid dat eiser vanwege de armoede en om economische redenen Algerije heeft verlaten terecht niet als relevant heeft aangemerkt, omdat het geen omstandigheid betreft die in verband staat met vluchtelingschap of artikel 3 EVRM. Zoals ter zitting is gebleken, is dit tussen partijen ook niet in geschil.
Kennelijk ongegrond6. De rechtbank stelt vast dat verweerder de huidige aanvraag als kennelijk ongegrond heeft afgewezen omdat wordt voldaan aan artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, f en g, van de Vw. Eiser heeft hier ook geen gronden tegen gericht.
Ambtshalve toets artikel 64 Vw7. Het betoog dat verweerder ten onrechte niet ambtshalve aan artikel 64 Vw heeft getoetst, slaagt niet. Omdat eiser een nieuwe aanvraag heeft ingediend nadat zijn eerdere aanvraag buiten behandeling is gesteld, moet de huidige aanvraag worden behandeld als een eerste aanvraag. Ter zitting is namens verweerder ook bevestigd dat de aanvraag is beoordeeld alsof het een eerste aanvraag betrof. Op grond van artikel 6.1e, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb) wordt ambtshalve beoordeeld of er reden is voor toepassing van artikel 64 Vw bij
afwijzingvan een eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Ingevolge artikel 6.1e, tweede lid, Vb is het eerste lid echter niet van toepassing als de aanvraag is afgewezen als
kennelijk ongegrondop grond van artikel 30b, eerste lid, onder g, j of k Vw. Nu de aanvraag van eiser is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g Vw, heeft verweerder dus niet ambtshalve aan artikel 64 Vw hoeven toetsen.
Artikel 3 EVRM medisch
8. De gemachtigde van eiser heeft gewezen op de medische problematiek van eiser en zich op het standpunt gesteld dat deze medische omstandigheden hadden moeten worden betrokken in de besluitvorming. Verweerder had moeten beoordelen of, gelet op de medische situatie van eiser, sprake is van strijd met artikel 3 EVRM indien hij naar Algerije terugkeert. In dit verband heeft de gemachtigde van eiser gewezen op het arrest Ararat.
8.1
Nu niet in geschil is dat de asielmotieven van eiser geen verband houden met artikel 3 EVRM en aangezien medische omstandigheden geen grondslag bieden voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ligt in deze zaak alleen ter beoordeling voor of verweerder in verband met de uitvoering van het terugkeerbesluit had moeten beoordelen of sprake is van strijd met artikel 3 EVRM medisch.
8.2
Uit het arrest Ararat volgt, kort gezegd, dat wanneer de minister (als beslisautoriteit) vaststelt dat een derdelander (als eiser) illegaal op het grondgebied verblijft en de uitvoering gelast van een eerder vastgesteld terugkeerbesluit, die autoriteit dat terugkeerbesluit opnieuw moet onderzoeken in het licht van het beginsel van non-refoulement door een geactualiseerde beoordeling te verrichten van het risico dat eiser loopt om in geval van verwijdering naar dat derde land te worden blootgesteld aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
8.3
De rechtbank overweegt dat artikel 3 EVRM een absoluut karakter heeft. Dat wil zeggen dat daarop geen uitzonderingen mogelijk zijn. Dat neemt niet weg dat, ook als uit het arrest Ararat inderdaad volgt dat bij de uitvoering van het terugkeerbesluit ook (opnieuw) het risico op schending van artikel 3 EVRM medisch moet worden onderzocht, het aan eiser is om aannemelijk te maken dat zijn uitzetting, gelet op zijn medische situatie, een schending van artikel 3 EVRM met zich brengt.
8.4
Uit de overgelegde medische informatie van DC Rotterdam volgt dat eiser opgenomen is geweest in verband met een weigering om voedsel en vocht tot zich te nemen en dat sprake is van (dreiging met) automutilatie. Anders dan door de gemachtigde van eiser ter zitting is betoogd, volgt uit de medische informatie niet dat eiser onder medische behandeling staat. Verweerder heeft er in het verweerschrift en ter zitting op gewezen dat eiser zich weliswaar veelvuldig tot de medische dienst heeft gericht, maar dat de medische dienst geen aanleiding heeft gezien specialistische (medische en psychische) zorg in te schakelen.
8.5
Tegen deze achtergrond zijn er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om van verweerder in deze procedure een nader onderzoek te verlangen naar het risico dat eiser – vanwege zijn medische problematiek – loopt om in geval van verwijdering te worden blootgesteld schending van artikel 3 EVRM. In dit verband acht de rechtbank van belang dat niet is gebleken dat eiser onder medische behandeling staat.
8.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de medische situatie van eiser kenbaar in de besluitvorming had moeten betrekken. Door dat na te laten, is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. [7] De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Aangezien verweerder in het verweerschrift en ter zitting alsnog gemotiveerd heeft toegelicht waarom eiser met de door hem overgelegde medische informatie niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een risico loopt op schending van artikel 3 EVRM medisch, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand blijven. Ook het eerder opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod zijn nog geldig.
8.7
Nu er nog een geldig terugkeerbesluit ligt, heeft verweerder in lijn met de werkinstructie 2024/2 in het bestreden besluit opgenomen dat eiser een losse artikel 64 Vw aanvraag kan indienen.

Conclusie en gevolgen9. Verweerder heeft het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.

9.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
9.2
De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
9.3
De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).
9.4
Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

de rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van €1.750,00;
de voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van
N. Bagheri, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef Vreemdelingenwet (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, f en g Vw.
3.Op grond van artikel 30b, lid 1, onder a Vw.
4.Op grond van artikel 30b, lid 1, onder f Vw.
5.HvJEU, C-156/23 (Ararat), ECLI:EU:C:2024:892.
6.Informatiebericht 2024/64 Bestudering arrest HvJ 17 oktober 2024: reguliere aanvraag en opnieuw onderzoeken artikel 3 EVRM-situatie.
7.Artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht