ECLI:NL:RBDHA:2024:22299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
NL24.31333, NL24.31337 en NL24.41649 en NL24.41635
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen afwijzing asielaanvragen van Iraakse opposanten met beroep op indirect refoulement naar Noord-Irak

In deze zaak hebben twee Iraakse opposanten, een broer en zus, verzet aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 september 2024, waarin hun asielaanvragen niet in behandeling zijn genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opposanten onvoldoende individuele feiten en omstandigheden hebben aangevoerd die rechtvaardigen dat hun beroepen niet zonder zitting konden worden afgedaan. De opposanten hebben aangevoerd dat zij bij terugkeer naar Irak een reëel risico lopen op ernstige schade, omdat zij Yezidi zijn. Dit argument is echter door de rechtbank niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland, en dat de vrees van de opposanten voor indirect refoulement niet kan leiden tot een andere beoordeling binnen de Dublinprocedure. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraken in stand blijven. Tevens zijn de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen en is er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.31333, NL24.31337 (verzet) en NL24.41649 en NL24.41635 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[opposant] , opposant,

V-nummer: [v-nummer 1]
[opposante], opposante,
V-nummer: [v-nummer 2]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
(samen: opposanten)
en
de Minister van Asiel en Migratie [1] verweerder.
(gemachtigde: drs. M.F. Aly).

Inleiding

1. Bij besluiten van 7 augustus 2024 heeft verweerder de aanvragen van opposanten tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Opposanten hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld. In beide zaken heeft de rechtbank het beroep op 17 september 2024 (de bestreden uitspraak) buiten zitting kennelijk ongegrond verklaard. Opposanten hebben op 22 oktober 2024 tegen de bestreden uitspraken verzet ingediend en de rechtbank beiden verzocht om schorsende werking te verlenen aan het verzetschrift. De rechtbank heeft dit verzoek in beide zaken opgevat als een verzoek om een voorlopige voorziening hangende verzet.
1.2.
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2024. Hieraan hebben deelgenomen: opposanten, de gemachtigde van opposanten, S. Khudaida als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan de zaken over?
2. Opposanten hebben de Iraakse nationaliteit. Opposant is geboren op [geboortedag 1] 2000 en opposante op [geboortedag 2] 2004. Zij zijn broer en zus. Zij hebben in Nederland een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is niet in behandeling genomen omdat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is.

Wat heeft de rechtbank in de bestreden uitspraken geoordeeld?

3.
De rechtbank heeft het beroep tegen de besluiten ongegrond verklaard. Zij heeft in de bestreden uitspraken – kort samengevat – geoordeeld dat verweerder niet gehouden was om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. Opposanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het Duitse asiel- en opvangsysteem zodanige tekortkomingen kent dat overdracht aan Duitsland een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest met zich meebrengt. Ook hebben opposanten niet onderbouwd dat klagen bij de Duitse autoriteiten of andere instanties bij problemen onmogelijk of zinloos zou zijn. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in de aangevoerde individuele omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat binnen de kaders van de Dublinprocedure geen ruimte is om te toetsen of eiser bij overdracht aan Duitsland een risico loopt op indirect refoulement naar Noord-Irak.
Wat vinden opposanten in verzet?4. Opposanten betogen – kort samengevat – dat de rechtbank haar oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat binnen een Dublinprocedure niet kan worden beoordeeld of overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico op indirect refoulement oplevert, aangezien opposanten in Duitsland zijn uitgeprocedeerd en in vreemdelingenbewaring zitten voor uitzetting naar Irak. Volgens opposanten lopen zij bij terugkeer naar Irak een reëel risico op ernstige schade en schending van artikel 3 EVRM en artikel 4 van het Handvest, omdat zij Yezidi zijn. Dit is in beroep ook aangevoerd, maar ten onrechte door de rechtbank niet meegenomen in de (inhoudelijke) beoordeling. Ter onderbouwing is verwezen naar een artikel van Judit Neurink aan Vluchtelingenwerk Nederland van 5 augustus 2024, een rapport: "Protection Considerations" van de UNHCR van 20 januari 2024, naar een artikel van Bas News van 24 juni 2024 en een artikel van BBC News van 30 juni 2024.
Wat is het toetsingskader bij verzet?
5. Bij verzet oordeelt de rechtbank uitsluitend of het beroep van opposanten buiten redelijke twijfel ongegrond verklaard kon worden zonder het houden van een zitting. Als opposanten met gegronde redenen kunnen onderbouwen dat het beroep niet zonder zitting afgedaan mocht worden bij de bestreden uitspraak, kan het verzet gegrond verklaard worden. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht die bij een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst van de procedure. Zo ja, dan wordt het verzet gegrond verklaard opdat nader onderzoek kan plaatsvinden.
Wat is het oordeel van de rechtbank over het verzet?
6. De verzetsrechter oordeelt dat opposanten in beroep onvoldoende individuele feiten en omstandigheden hebben aangevoerd die maken dat de rechtbank hun beroepen niet zonder zitting kon afdoen. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 30 november 2023 [2] en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024 [3] , heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de vrees van opposanten om te worden uitgezet naar Duitsland binnen de kaders van een Dublinprocedure niet kan leiden tot een beoordeling of bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico op indirect refoulement bestaat en dat dit alleen anders kan zijn indien niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van het betreffende land. Zoals de rechtbank eerder in de bestreden uitspraken heeft overwogen, is dat niet aan de orde en kan ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan.
6.1
Voor zover eisers aanvoeren dat de rechtbank niet inhoudelijk is ingegaan op hun Yezidische afkomst en het daardoor bestaande reële risico op ernstige schade, overweegt de verzetsrechter als volgt. Het is juist dat de rechtbank hieraan geen expliciete overweging heeft gewijd. Echter, omdat dit een inhoudelijk asielmotief is – hetgeen de gemachtigde ter zitting heeft bevestigd – en in een Dublinprocedure uitsluitend wordt beoordeeld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, is de verzetsrechter van oordeel dat onvoldoende twijfel is ontstaan over de uitkomst van de procedures in beroep bij de rechtbank. Ook dit betoog slaagt daarom niet. Eenzelfde redenering geldt voor het betoog dat opposante een nog groter risico loopt omdat zij vrouw is. De door opposanten aangehaalde stukken behoeven gelet op het bovenstaande geen nadere bespreking.
7.
Gelet op het voorgaande is het verzet ongegrond. Dat betekent dat de eerdere uitspraken van 17 september 2024 in stand blijven. [4]
8. Aangezien op het verzet is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het toekennen van de gevraagde voorlopige voorzieningen. De verzoeken worden daarom afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

in de zaken met zaaknummers NL24.31333, NL24.31337:
- de rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
in de zaken met zaaknummers NL24.41649 en NL24.41635:
- de voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, rechter, in aanwezigheid van N. Bagheri griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.HvJEU, 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.
3.Afdeling, 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.
4.NL24.31333 en NL24.31334 en NL24.31337 en NL24.31338.