ECLI:NL:RBDHA:2024:22261

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
09/182207-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit en voorbereiding van invoer van cocaïne met bewijs uit versleutelde chatberichten

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het bezit van zes kilo cocaïne en de voorbereiding van de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 14 juni 2020 tot en met 5 maart 2021 in Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, opzettelijk cocaïne aanwezig heeft gehad en voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de verkoop en invoer van deze drugs. Het bewijs voor de beschuldigingen was voornamelijk afkomstig uit versleutelde chatberichten, waarin de verdachte gedetailleerde informatie deelde over de cocaïne en de voorbereidingen voor de invoer vanuit Panama. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij de cocaïne daadwerkelijk had verkocht, maar dat hij wel opzettelijk aanwezig had gehad en voorbereidingen had getroffen voor de drugshandel. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, en hevelde het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op, gezien het geringe recidivegevaar van de verdachte, die inmiddels over een legaal inkomen beschikte. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de drugshandel op de maatschappij, maar hield ook rekening met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/182207-22
Datum uitspraak: 24 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats],
BRP-adres: [adres], [postcode] [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 10 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. de Vries, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden, mr. S.L.J. Janssen en mr. C. Ihataren, naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 10 december 2024 medegedeeld dat zij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 juni 2020 tot en met 5 maart 2021 te Alphen aan den Rijn, althans in Nederland meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of cocaïne en/of (meth)amfetamine zijnde MDMA en/of cocaïne en/of (meth)amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 juni 2020 tot en met 5 maart 2021 te Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of cocaïne en/of (meth)amfetamine zijnde MDMA en/of cocaïne en/of (meth)amfetamine, zijnde (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
(telkens) een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of (telkens) zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen
en/of (telkens) voorwerpen en/of vervoersmiddelen en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft/hebben gehad waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s)(telkens) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft verdachte en/of hebbende (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- één of meerdere PGP-telefoons, althans encryptie-telefoons, voorhanden gehad en/of daarvan gebruik gemaakt in de communicatie met één of meer van zijn mededaders, voorhanden gehad en/of
- ontmoetingen gehad met en/of (telefonische) afspraken gemaakt met en/of besprekingen en/of onderhandelingen gevoerd met en/of inlichtingen en/of aanwijzingen en/of opdrachten (door)gegeven aan zijn mededader(s) en/of een of meer anderen, om verdovende middelen te kopen en/of verkopen en/of te bewerken en/of in ontvangst te nemen en/of vervoeren en/of betreffende de wijze waarop die verdovende middelen, zou(den) worden gekocht en/of bewerkt en/of geleverd en/of afgenomen en/of verder vervoerd en/of
- ( aan/bij) de kopende en/of verkopende partij informatie (op)gevraagd en/of verstrekt over de prijzen, omvang en/of samenstelling van (de partij {en}) verdovende middelen en/of locaties (ter bereiding/verwerking) en/of transportmogelijkheden en/of
- foto’s van verdovende middelen verstuurd aan de kopende partij en/of mededader(s) en/of
- transport (in verborgen ruimtes) geregeld en/of laten regelen en/of geïnformeerd naar
transportmogelijkheden (naar Nederland en/of vanuit Panama);
3
hij in of omstreeks de periode van 14 juni 2020 tot en met 5 maart 2021 te Alphen aan den Rijn, althans in Nederland meermalen, althans eenmaal opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of cocaïne en/of (meth)amfetamine zijnde MDMA en/of cocaïne en/of (meth)amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij op of omstreeks 14 augustus 2023, te Alphen aan den Rijn (van) een geldbedrag van 34.903,21 euro en/of een of meerdere horloges (merk: Rolex), althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en)
was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig
was/waren uit enig misdrijf.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 en 2 bewezen verklaard kunnen worden en dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 3 en 4.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 1, 3 en 4. Met betrekking tot feit 2 heeft de verdediging zich deels gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, namelijk voor zover het voorbereidingshandelingen voor de verkoop van een partij van zes blokken cocaïne betreft, en voor het overige vrijspraak bepleit.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de feiten 3 en 4 niet wettig en overtuigend zijn bewezen. De verdachte zal van deze feiten worden vrijgesproken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte zes kiloblokken cocaïne aanwezig heeft gehad. In door hem gevoerde chatgesprekken heeft de verdachte foto’s van die blokken cocaïne gestuurd naar verschillende personen. In een gesprek op 13 januari 2021, direct na het sturen van een dergelijke foto, heeft de verdachte het bericht heeft gestuurd: “Hij glanst netjes heb m zelf in handen gehad”. Hierna heeft de verdachte, in ditzelfde gesprek, berichten gestuurd dat de geur “top” is en dat er een “soort spiergel tegen geur” op zit. De rechtbank concludeert op grond van deze berichten – waarin de verdachte specifieke details over de cocaïne kan noemen en bovendien zegt dat hij de blokken zelf in handen heeft gehad – dat de verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht had over de cocaïne en dat hij deze daarmee opzettelijk aanwezig had. Dat de verdachte de cocaïne zelf nooit in zijn bezit heeft gehad maar deze voor een ander probeerde te verkopen, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, acht de rechtbank onaannemelijk. De verklaring van de verdachte op dit punt is vaag gebleven. Zo heeft hij geen duidelijkheid verschaft over de vraag waar de blokken cocaïne dan wel lagen en onder welke omstandigheden hij aan de gedetailleerde informatie over deze cocaïne is gekomen. De chatberichten in het dossier ondersteunen de verklaring van de verdachte op dit punt ook niet. De rechtbank zal daarom aan de verklaring van de verdachte voorbijgaan.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte een hoeveelheid cocaïne heeft verkocht. Duidelijk is dat de verdachte meerdere keren door middel van chatgesprekken heeft geprobeerd de zes kiloblokken te verkopen; dit heeft hij ter terechtzitting ook erkend. Het dossier bevat één chatbericht dat erop kan duiden dat die verkoop ook is gelukt, namelijk een bericht waarin de verdachte over de blokken zegt dat hij ze heeft “weg gedaan voor 28,5”. Volgens de verdachte was dit grootspraak en zei hij dit om serieus te worden genomen in het drugsmilieu. Opvalt dat tussen de vele chatberichten in het dossier, zich geen berichten bevinden waaruit blijkt dat de verdachte daadwerkelijk overeenstemming met een ander heeft bereikt over de verkoop van de blokken cocaïne, noch berichten waaruit blijkt dat hij afspraken heeft gemaakt over de verkoop en levering. De rechtbank ziet daarmee onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat het daadwerkelijk tot verkoop van blokken cocaïne is gekomen.
Voor zover de tenlastelegging betrekking heeft op meer of andere drugs, zoals MDMA en methamfetamine, ziet de rechtbank daarvoor evenmin voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Concluderend komt de rechtbank tot bewezenverklaring van feit 1 in die zin dat de verdachte cocaïne aanwezig heeft gehad. Van het overige zal de verdachte worden vrijgesproken.
Feit 2
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de verkoop, invoer en vervoer van cocaïne. De verdachte heeft vele uitvoerige en soms gedetailleerde chatgesprekken over cocaïne gevoerd. Zo heeft hij in een chatgesprek op 18 november 2020 geïnformeerd naar transport in Panama met het volgende bericht: “Opzoek naar cargo KLM Panama”. Op 25 november 2020 heeft de verdachte vervolgens de berichten gestuurd “Heren we willen beginnen met een test van 10 en vervolgens overgaan op 20-25 per x minimaal” en “Wil graag weten wat jullie daarvoor willen hebben”. Hierna heeft de verdachte op 14 december 2020 in een chatgesprek foto’s gedeeld van een kofferlabel en vluchtgegevens. Ook heeft de verdachte in dit gesprek onderhandeld over de verdeling van de winst, waarbij hij het bericht stuurde: “Ik ga t bespreken maar weet nu al dat bij deze tarieven voor uithaal er geen 25% zomaar wordt weg gegeven voor meeloop”. In een chatgesprek op 9 januari 2021 werd vervolgens aan de verdachte gevraagd: “Zou ik uiterlijk morgen eind vd middag de foto s van de koffer de spullen en GPS mogen hebben”. De verdachte heeft geantwoord met: “Ja ik geef door bro”, waarna hij meerdere foto’s en video’s van koffers en blokken wit poeder, met daarbij ook GPS-trackers, heeft gestuurd.
Deze berichten laten geen andere conclusie toe dan dat de verdachte de invoer van cocaïne vanuit Panama naar Nederland heeft voorbereid. Uit de berichten leidt de rechtbank bovendien af dat deze voorbereidingen zich in een vergevorderd stadium bevonden. Gelet op de inhoud van de berichten is de rechtbank ook van oordeel dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn gesprekspartners.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 2, in die zin dat de verdachte – kort gezegd – in vereniging voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor het verkopen, vervoeren en invoeren van cocaïne. Van het overige zal de verdachte worden vrijgesproken.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van
13 januari 2021tot en met 5 maart 2021 te Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij in de periode van 14 juni 2020 tot en met 5 maart 2021 te Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft verdachte en/of hebben (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- één of meerdere PGP-telefoons, althans encryptie-telefoons, voorhanden gehad en daarvan gebruik gemaakt in de communicatie met zijn mededaders, en
- afspraken gemaakt met en besprekingen en onderhandelingen gevoerd met en inlichtingen en aanwijzingen en opdrachten (door)gegeven aan zijn mededader(s) en/of een of meer anderen, om verdovende middelen te kopen en verkopen en vervoeren en betreffende de wijze waarop die verdovende middelen, zou(den) worden gekocht en geleverd en afgenomen en verder vervoerd en
- aan/bij de kopende en verkopende partij informatie opgevraagd en verstrekt over de prijzen, omvang en samenstelling van de partijen verdovende middelen en transportmogelijkheden en
- foto’s van verdovende middelen verstuurd aan de kopende partij en/of mededader(s) en
- geïnformeerd naar transportmogelijkheden naar Nederland en vanuit Panama.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 50 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorbracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen enkel strafdoel wordt gediend door het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van een lange duur. De verdediging heeft verzocht om aan de verdachte, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest, met daarnaast een taakstraf en een geldboete.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zes kilo cocaïne aanwezig gehad. Daarnaast heeft de verdachte gedurende een periode van ongeveer negen maanden samen met een of meer ander(en) voorbereidingshandelingen getroffen voor de handel in en invoer van cocaïne. Dit alles blijkt uit chatgesprekken die de verdachte voerde via de versleutelde berichtendienst SkyECC. Uit die gesprekken komt naar voren dat de voorbereidingen zich in een vergevorderd stadium bevonden. Zo werd in detail gesproken over (test)zendingen uit Zuid-Amerika en werden vluchtgegeven en foto’s van pakketten cocaïne en kofferlabels gedeeld.
De verdachte heeft hiermee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele circuit voor de (internationale) handel in verdovende middelen. Door zijn handelen is de verdachte medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van harddrugs veroorzaakt. Het is algemeen bekend dat het gebruik van deze drugs een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt en kan leiden tot een verslaving aan het gebruik daarvan. Bovendien leidt de handel in en het gebruik van deze verdovende middelen tot vele vormen van criminaliteit; niet alleen delicten die harddrugsgebruikers plegen om aan hun drugs te kunnen komen, maar ook delicten tussen handelaren en producenten onderling. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen. De verdachte heeft gehandeld uit winstbejag en heeft zich daarbij niets aangetrokken van de belangen van de maatschappij.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 oktober 2023. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld wegens drugsgerelateerde delicten, zij het meer dan tien jaar geleden.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van zes kilogram cocaïne een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Ook voor het treffen van voorbereidingshandelingen voor de handel in en invoer van harddrugs worden doorgaans onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd.
Gelet op de ernst van de feiten, zoals hiervoor uiteengezet, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan gevangenisstraf. De rechtbank acht voor de in deze zaak bewezen verklaarde feiten in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend. Dit is lager dan de door de officier van justitie geëiste straf. Dat komt onder meer doordat de rechtbank niet bewezen acht dat de verdachte de drugs die hij voorhanden heeft gehad daadwerkelijk heeft verkocht en de rechtbank – anders dan de officier van justitie – geen uitspraken kan doen over de rol van de verdachte in verhouding tot die van andere betrokkenen bij de voorbereidingshandelingen.
Bij de strafoplegging betrekt de rechtbank echter ook het volgende. De verdachte heeft in de drie en een half jaar sinds de bewezen verklaarde feiten een succesvolle legale carrière opgebouwd. Van zaakbehartiger en spelersbegeleider voor zijn neef, die profvoetballer is, is hij doorgegroeid naar een zelfstandige, door de FIFA gecertificeerde voetbalmakelaar. Hiermee kan hij ruim voorzien in de kosten van levensonderhoud voor zichzelf en zijn gezin. De verdachte heeft zijn leven dus ten goede gekeerd. Verdere detentie zou hierop ontegenzeggelijk een negatieve invloed hebben. De rechtbank acht aannemelijk dat hoe langer de verdachte gedetineerd zou raken, hoe lastiger het voor hem zou zijn om zijn carrière daarna weer op te pakken. Oplegging van een langdurige gevangenisstraf zou in zoverre nadelig zijn voor het strafdoel speciale preventie. Juist bij drugsdelicten, die worden gepleegd uit winstbejag, is het hebben van financiële zekerheid immers een belangrijke recidiveverlagende factor. De rechtbank weegt daarom de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte in zijn voordeel mee. Dit brengt de rechtbank ertoe dat zij de helft van de hiervoor genoemde gevangenisstraf voorwaardelijk zal opleggen, zodat 15 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf resteren. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte na het uitzitten van het onvoorwaardelijke strafdeel, waarvan nog het voorarrest van ruim drie maanden wordt afgetrokken, zijn carrière niet zou kunnen oppakken. De rechtbank doet daarmee op passende wijze recht aan alle met bestraffing te dienen doelen: speciale preventie, maar ook vergelding en generale preventie. Oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, zoals voorgesteld door de verdediging, zou aan die laatste strafdoelen onvoldoende recht doen.

7.De voorlopige hechtenis

Het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis rust op de grond dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld. Daarbij heeft de rechtbank de lucratieve aard van drugsgerelateerde feiten betrokken, alsmede de omstandigheid dat het veelal niet gemakkelijk is afstand te nemen van de wereld van grootschalige drugshandel, gelet op de doorgaans gedane investeringen om in die wereld te geraken. Zoals hiervoor reeds is overwogen, geniet de verdachte inmiddels een bestendig, aanzienlijk legaal inkomen. Hij is in de drie en een half jaar sinds het bewezen verklaarde ook niet opnieuw met justitie in aanraking gekomen. Die omstandigheden maken dat naar het oordeel van de rechtbank niet langer kan worden gezegd dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte een misdrijf als hiervoor bedoeld zal begaan. Nu ook geen andere grond voor voorlopige hechtenis aanwezig is, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.De in beslag genomen voorwerpen

8.1.
De voorwerpen
De beslaglijst van 29 oktober 2024 vermeldt geldbedragen en horloges, in beslag genomen onder de verdachte. Op deze voorwerpen rust zowel klassiek als conservatoir beslag.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het conservatoir beslag op de voorwerpen moet worden gehandhaafd, gelet op de ontnemingsvordering die nog aanhangig zal worden gemaakt. De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over het klassieke beslag.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag op de voorwerpen dient te worden opgeheven.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt op grond van artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) alleen over het klassieke beslag, dat wil zeggen het beslag gelegd op de voet van artikel 94 Sv. Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet langer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen. Dit laat het conservatoir beslag op de voorwerpen onverlet.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10. De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6. bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en/of een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
en
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (DERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
15 (VIJFTIEN) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten:
1. EUR IBN: 24-08-2023;
2. 1 STK Horloge;
3. 1 STK Horloge;
4. 1 STK Horloge;
5. 30000 EUR IBN: 24-08-2023;
8. 1 STK Horloge.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. I.C. Kranenburg, rechter,
mr. M. de Kock-Molendijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T. Verschoor, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2024.