ECLI:NL:RBDHA:2024:22260

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
NL24.45169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 15 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 3 december 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat lidstaten het Unierecht en de erkende grondrechten respecteren, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen nog steeds van toepassing is.

Eiser heeft ook aangevoerd dat de minister ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 16 van de Dublinverordening, omdat hij afhankelijk zou zijn van zijn broer. De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van een gezinslid in de zin van artikel 16. Daarnaast heeft eiser niet kunnen onderbouwen dat zijn ervaringen in Polen aanleiding geven om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.45169
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser, (gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 november 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, O.M. Karim als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Polen niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst daartoe naar het AIDA-rapport, update 2023 en naar de veelgestelde vragen Dublinterugkeerders Polen van VWN van augustus 2024. Verder wijst eiser naar een aantal nieuwsberichten, waaronder een artikel van NOS van 12 oktober 2024, waaruit blijkt dat Polen het asielrecht tijdelijk wil afschaffen.2 Volgens eiser kan er daarom niet vanuit worden gegaan dat Polen zich aan zijn internationale verplichtingen zal houden en loopt eiser een reëel risico op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
6. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Polen, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Poolse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser daar niet in is geslaagd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 9 oktober 2024 bevestigd dat ten aanzien van Polen nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft daarin geoordeeld dat uit het AIDA-rapport, update 2022 niet blijkt dat Dublinterugkeerders het risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Eiser heeft dit ook met de algemene verwijzing naar het AIDA-rapport, update 2023 niet aannemelijk gemaakt. Ook eisers eigen ervaringen in Polen met pushbacks, maakt dit niet anders. Het is namelijk niet gebleken dat eiser als Dublinclaimant bij of na zijn overdracht aan Polen in een vergelijkbare situatie terecht zal komen als vreemdelingen die illegaal de buitengrens van Polen oversteken. Eiser wordt via een claimakkoord overgedragen, zodat het voor de autoriteiten in Polen duidelijk is dat eiser een Dublinclaimant is. De nieuwsberichten over Polen, waaruit blijkt dat Polen het asielrecht tijdelijk wil afschaffen, maakt niet dat ten aanzien van Polen niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eventuele door de Poolse regering door te voeren wijzigingen in het Poolse asielbeleid, betreffen onzekere toekomstige gebeurtenissen waarmee de minister geen rekening hoeft te houden. Bovendien garandeert Polen met het claimakkoord dat het eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling neemt met inachtneming van de Europese richtlijnen. Als eiser toch problemen ondervindt, mag van hem worden verwacht dat hij klaagt bij de Poolse autoriteiten. Er is niet gebleken dat eiser dit heeft geprobeerd of dat dit voor hem onmogelijk zal zijn.
2 https://nos.nl/artikel/2540571-poolse-premier-tusk-wil-asielrecht-tijdelijk-afschaffen.
Artikel 16 van de Dublinverordening
8. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 16 van de Dublinverordening, gelet op de afhankelijkheid met zijn broer.
9. De rechtbank overweegt als volgt. De minister heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiser de gestelde familieband met zijn gestelde broer niet heeft onderbouwd. Eiser heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een gezinslid in de zin van artikel 16 van de Dublinverordening. Verder heeft eiser ook niet onderbouwd met bijvoorbeeld (medische) stukken dat hij afhankelijk is van zijn broer of zijn broer van hem. Bovendien volgt uit eisers verklaringen dat de gestelde broer al sinds 2015 in Nederland is, waardoor zij een ruime tijd van elkaar gescheiden waren. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister ervan uitgaan dat er geen sprake is van een gezinslid en van afhankelijkheid als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening

10. Eiser voert verder aan dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, gelet op eisers ervaringen in Polen. Eiser is slachtoffer geweest van de handelswijze van de Poolse autoriteiten.
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling hoefde te nemen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Polen in zijn geval onevenredig hard is. De minister heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom eisers ervaringen in Polen geen aanleiding zijn geweest om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Polen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.