ECLI:NL:RBDHA:2024:22250

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
AWB 23/12864
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van redelijke twijfel over vertrek voor verstrijken visum

In deze zaak heeft eiseres, samen met haar vader en broer, op 26 maart 2023 een visum voor kort verblijf aangevraagd om familie te bezoeken in Nederland. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag op 3 april 2023 afgewezen, omdat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiseres om het grondgebied tijdig te verlaten. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de minister heeft op 19 november 2023 het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en de afwijzing gehandhaafd. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, omdat de minister volgens haar niet tijdig op het bezwaar had beslist.

De rechtbank heeft de zaak op 24 oktober 2024 behandeld. Eiseres betoogde dat de minister haar sociale en economische binding met Iran ten onrechte onvoldoende had bevonden. De rechtbank oordeelde dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten. De rechtbank vond dat de minister terecht had afgezien van het horen van eiseres in bezwaar, omdat de overgelegde gegevens onvoldoende waren om een sociale en economische binding aan te nemen.

De rechtbank verklaarde het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk, omdat eiseres met het beroep tegen het bestreden besluit al het gewenste resultaat had bereikt. Het beroep tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard. Eiseres kreeg wel een vergoeding van haar proceskosten toegewezen, omdat de minister niet op tijd had beslist. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot betaling van € 437,50 aan proceskosten en het griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/12864

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V nummer] , eiseres

en

De Minister van Buitenlandse Zaken,

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Inleiding

1. Eiseres heeft op 26 maart 2023, tegelijk met haar vader en broer, afzonderlijk een visum voor kort verblijf aangevraagd met als doel familiebezoek bij haar neef [referent] , referent. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 3 april 2023 (het primaire besluit) afgewezen. Eiseres heeft op 25 april 2023 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. Op 30 oktober 2023 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld, omdat de minister volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar.
2. Met het besluit van 19 november 2023 (het bestreden besluit) heeft de minister,
hangende het beroep, alsnog beslist op het bezwaar. De minister heeft het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard en is bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. Eiseres heeft op 19 november 2023 en 4 maart 2024 gronden ingediend tegen het alsnog genomen besluit. De minister heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [referent] (referent) en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep tegen het niet tijdig beslissen
5. De minister heeft inmiddels, hangende het beroep niet tijdig, een beslissing op het
bezwaar genomen. Dat betekent dat het resultaat dat eiseres beoogde met dat beroep reeds is
bereikt. De rechtbank is niet gebleken dat eiseres nog een (ander) belang heeft bij een
beoordeling van haar beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep is daarom, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk.
6. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ook betrekking op het alsnog
genomen besluit van 19 november 2023. [1] Eiseres kan zich niet met het besluit verenigen. Daar zal de rechtbank hierna op ingaan.
Het beroep tegen het bestreden besluit
7. De minister heeft met het bestreden besluit het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard en daarmee de afwijzing van de visumaanvraag gehandhaafd, omdat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Er is namelijk niet gebleken van (voldoende) sociale en economische binding met Iran. Doordat er twijfel is over het voornemen om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten, kan volgens de minister ook de juistheid van het opgegeven reisdoel niet worden vastgesteld. Verder heeft de minister zich, in het bestreden besluit, ook op het standpunt gesteld dat hoewel er niet tijdig is beslist op het bezwaar, de minister geen dwangsom hoeft te betalen omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is.
8. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat de minister haar sociale en economische binding met Iran ten onrechte onvoldoende heeft bevonden. Eiseres heeft een moeder, andere familieleden en vrienden die ook in Iran wonen, wat volgens haar een sterke sociale binding oplevert. Verder stelt eiseres dat zij wel voldoende economische binding heeft met Iran. Zij studeert en werkt daarnaast parttime. Over het reisdoel stelt eiseres dat zij dit wel heeft aangetoond. Zij heeft namelijk aangegeven dat zij op familiebezoek wil komen bij haar oom en heeft deze familierelatie ook aangetoond. Eiseres voert verder aan dat de minister haar bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard, om af te zien van het horen in bezwaar en om geen dwangsom te hoeven betalen. Het horen is bedoeld om nadere informatie te verkrijgen zodat de minister over alle relevante feiten en omstandigheden beschikt. Volgens eiseres is daar in dit geval geen sprake van.
Het oordeel van de rechtbank
9. De rechtbank stelt voorop dat de weigeringsgronden die zijn opgenomen in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode ieder afzonderlijk voldoende zijn om een visum te
weigeren. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie beschikt
de minister over een ruime beoordelingsmarge bij het beoordelen van de relevante feiten om
te bepalen of één van deze weigeringsgronden van toepassing is. [2] De rechter kan het besluit
van de minister hierover daarom slechts terughoudend toetsen.
10. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen
dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied
van de lidstaten vóór het verstrijken van het visum te verlaten. Hierna legt de rechtbank uit
hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Economische binding
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de economische binding van eiseres onvoldoende aangetoond mogen achten, omdat eiseres niet alle documenten heeft overgelegd die op de checklist voor een visumaanvraag staan. Zij heeft namelijk geen salarisstroken overgelegd. De economische binding die volgt uit de stukken die eiseres wel heeft overgelegd, heeft de minister gering mogen achten. De minister heeft hierbij mogen betrekken dat het door eiseres gestelde salaris niet uit de overgelegde bankafschriften blijkt en dat ook met het overgelegde eigendomsbewijs van een Peugeot 206 niet is gebleken van een dusdanige economische binding die maakt dat eiseres tijdig zal terugkeren. Verder heeft de minister mogen vinden dat uit de overgelegde verklaring van de universiteit onvoldoende blijkt dat eiseres wegens studie gehouden is om tijdig terug te keren. De minister heeft hierbij mogen betrekken dat een studie op elk moment kan worden onderbroken en later kan worden hervat.
Sociale binding
12. De gestelde sociale binding van eiseres heeft de minister onvoldoende mogen vinden. De minister heeft bij zijn oordeel mogen betrekken dat eiseres alleenstaand is en geen kinderen heeft. Verder is niet gebleken dat eiseres de zorg heeft voor directe familieleden of dat er sprake is van andere zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen, die zouden maken dat zij tijdig terugkeert naar Iran. Ook in de omstandigheid dat de moeder van eiseres in Iran achterblijft, heeft de minister geen aanleiding hoeven zien om voldoende sociale binding aan te nemen. Daarbij weegt ook dat eiseres samen met haar vader en broer wenst te reizen.
Kennelijk ongegrond en hoorplicht
13. De rechtbank is van oordeel dat de minister heeft mogen afzien van het horen van eiseres in bezwaar. Met het primaire besluit was duidelijk dat de gegevens die eiseres had overgelegd onvoldoende waren om een sociale en economische binding aan te nemen. Uit de checklist bij de visumaanvraag had het eiseres ook duidelijk kunnen zijn welke stukken zij moest overleggen. Op die checklist staan als over te leggen documenten onder meer salarisstroken van de laatste drie maanden. Omdat eiseres onvoldoende gegevens had overgelegd die essentieel zijn voor de beoordeling van de aanvraag en haar dat ook duidelijk kon zijn, heeft de minister kunnen afzien van horen. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat het horen in bezwaar niet is bedoeld om een aanvrager opnieuw in de gelegenheid te stellen nadere stukken te overleggen. De rechtbank volgt daarom niet het betoog van eiser dat verweerder hem had moeten horen om hem in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen.
14. Omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich op het standpunt heeft
mogen stellen dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om
het grondgebied van de lidstaten vóór het verstrijken van het visum te verlaten, heeft de minister de aanvraag alleen al om die reden mogen afwijzen. De minister heeft met het
bestreden besluit dan ook het bezwaar van eiseres terecht kennelijk ongegrond mogen verklaard.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, is niet-
ontvankelijk en het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 19 november 2023, is
ongegrond.
16. Omdat de minister niet op tijd heeft beslist, krijgt eiseres wel een vergoeding van
haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Volgens het Besluit
proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-
ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 19 november 2023, ongegrond;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiseres;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van N.J. Biswane, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013,