ECLI:NL:RBDHA:2024:22250
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van redelijke twijfel over vertrek voor verstrijken visum
In deze zaak heeft eiseres, samen met haar vader en broer, op 26 maart 2023 een visum voor kort verblijf aangevraagd om familie te bezoeken in Nederland. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag op 3 april 2023 afgewezen, omdat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiseres om het grondgebied tijdig te verlaten. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de minister heeft op 19 november 2023 het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en de afwijzing gehandhaafd. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, omdat de minister volgens haar niet tijdig op het bezwaar had beslist.
De rechtbank heeft de zaak op 24 oktober 2024 behandeld. Eiseres betoogde dat de minister haar sociale en economische binding met Iran ten onrechte onvoldoende had bevonden. De rechtbank oordeelde dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten. De rechtbank vond dat de minister terecht had afgezien van het horen van eiseres in bezwaar, omdat de overgelegde gegevens onvoldoende waren om een sociale en economische binding aan te nemen.
De rechtbank verklaarde het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk, omdat eiseres met het beroep tegen het bestreden besluit al het gewenste resultaat had bereikt. Het beroep tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard. Eiseres kreeg wel een vergoeding van haar proceskosten toegewezen, omdat de minister niet op tijd had beslist. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot betaling van € 437,50 aan proceskosten en het griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.