ECLI:NL:RBDHA:2024:22226

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
09/277257-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en diefstal door middel van bankhelpdeskfraude

Op 30 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van oplichting en diefstal door middel van bankhelpdeskfraude. De verdachte, geboren in 2001 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het oplichten van meerdere slachtoffers, voornamelijk ouderen, door zich voor te doen als bankmedewerker. De modus operandi bestond uit het versturen van sms-berichten waarin slachtoffers werden aangespoord om een alarmnummer te bellen, waarna de verdachte instructies gaf om bankpassen en geld af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen handelde en dat er sprake was van een gestructureerde aanpak waarbij slachtoffers werden misleid en financieel benadeeld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis. Daarnaast zijn vorderingen tot schadevergoeding van de slachtoffers gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de geleden schade. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen bevolen, die in verband stonden met de gepleegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/277257-24
Datum uitspraak: 30 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 11 december 2024 (inhoudelijke behandeling) en 30 december 2024 (sluiting van het onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I.M. Oostrom en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. F. Tosun naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 13 augustus 2024 tot en met 29 augustus 2024, te Alphen aan den Rijn en/of Noordwijk en/of Rosmalen en/of Rotterdam en/of Soest en/of Zoetermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [naam 1] en/of
- [naam 2] en/of
- [naam 3] en/of
- [naam 4] en/of
- [naam 5] en/of
- [naam 6] en/of
- [naam 7] ,
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
- een geldbedrag van 14.840 euro en/of een of meerdere creditcards en/of betaalpassen (in het geval van [naam 1] ) en/of
- een bankpas en/of (bijbehorende) pincode (in het geval van [naam 2] ),
- een bankpas (in het geval van [naam 3] ) en/of
- het bankrekeningnummer en/of een bankpas en/of het nummer van de bankpas en/of de inlogcode van de (internet)bankierenapp (in het geval van [naam 4] )
en/of
- een bankpas en/of (bijbehorende) pincode (in het geval van [naam 5] ) en/of
- het aanmaken en/of doorgeven van een cashcode (in het geval van [naam 6] en [naam 7] ), door:
- een SMS bericht te sturen over een vermeende overschrijving via Bol.com met daarin het advies een alarmnummer te bellen indien de ontvanger van het sms bericht deze overschrijving niet zelf heeft gedaan en/of
- ( nadat het zogenaamde alarmnummer werd gebeld) zich voor te doen als medewerker van de bank en instructies te geven hoe te handelen en/of
- ( persoonlijke) codes en/of nummers uit te vragen en/of
- ( vervolgens) aan de deur te komen om geld en/of bankpassen en/of pincodes op te halen;
2
hij in of omstreeks de periode van 29 mei 2024 tot en met 29 augustus 2024 te Alphen aan den Rijn en/of Amsterdam en/of Noordwijk en/of Rosmalen
en/of Rotterdam en/of Soest en/of Zoetermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meerdere, althans enig(e) geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n); te weten:
- 1250 euro, toebehorend aan [naam 1] en/of
- 2600 euro, toebehorend aan [naam 2] en/of
- 1390 euro, toebehorend aan [naam 4] en/of
- 1800 euro, toebehorend aan [naam 5] en/of
- 100 euro, toebehorend aan [naam 7] en/of
- 3880,25 euro, toebehorend aan [naam 6] en/of de ING bank en/of
- 2866,49 euro, toebehorend aan [naam 8] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van(een) valse sleutel(s), door
met de middels oplichting verkregen bankpas(sen) en/of creditcard(s) (al dan niet met bijbehorende pincode(s)) op naam van voornoemde aangever(s), en/of via
oplichting tot stand gebrachte cashcodes een of meerdere geldbedrag(en) te pinnen bij (een) geldautoma(a)t(en) en/of over te schrijven naar andere rekeningnummers.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit. Op de standpunten van de raadsvrouw zal hieronder voor zover nodig worden ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
3.4.1.
Opmerking vooraf
Door zeven personen is aangifte gedaan. Uit die aangiftes komt een beeld naar voren van – in grote lijnen – telkens dezelfde werkwijze. De beoogde slachtoffers, steeds personen op leeftijd, kregen een sms-bericht, met zogenaamd als afzender de ING- of ABN AMRO-bank, waarin stond dat geprobeerd was een bedrag van € 899,99 (in één geval € 799,-) via bol.com over te maken en dat direct de “alarmlijn” van die bank gebeld moest worden. Als dat telefoonnummer werd gebeld, dan kwam een vrouwelijke persoon aan de lijn, die zich voordeed als medewerker van de bank en zich in een aantal zaken voorstelde als [naam 9] of [naam 10] . Zij vertelde het slachtoffer dan dat snel gehandeld moest worden en dat pinpassen en/of creditcards nodig waren om de transactie te blokkeren. Ook werd gevraagd om in de bankomgeving handelingen te verrichten, om zo bijvoorbeeld de transactielimiet te verhogen. De “bankmedewerker” gaf verder in de meeste gevallen aan dat een collega bij de slachtoffers langs zou komen om de bankpas op te halen. Met hen werd een “speciale” code afgesproken die degene die aan de deur kwam dan zou moeten opgeven. Vervolgens verscheen een man bij de woning van de slachtoffers. Hij gaf de afgesproken controlecode op en nam de bankpas(sen) en/of creditcards in ontvangst. In sommige gevallen werd naar een cashcode (een code gegeneerd op een internetbankieren-app, waarmee bij een betaalautomaat maximaal 100 euro zonder pinpas kan worden gepind) of naar cash in huis gevraagd. Nadat de (bank)pas was opgehaald, werd de telefoonverbinding verbroken. Kort hierna werden met de pinpassen (grote) geldbedragen opgenomen bij verschillende geldautomaten.
Het behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen betoog dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde de aangevers door een combinatie van in de wet genoemde oplichtingsmiddelen zijn bewogen tot het beschikbaar stellen van bankpassen, creditkaarten en bijbehorende gegevens, die vervolgens zijn gebruikt om toegang te krijgen tot de geldbedragen van hun bankrekeningen. Het behoeft evenmin betoog dat is gehandeld met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Hetzelfde heeft te gelden voor wat betreft de onder 2 ten laste gelegde diefstal van geld met die middels oplichting verkregen passen en/of cashcodes.
3.4.2.
Betrokkenheid verdachte
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte, al dan niet als medepleger, betrokken is geweest bij de oplichtingen en/of diefstallen met een valse sleutel van de aangevers en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte is op 29 augustus 2024 al lopend op een parkeerterrein in Leiden door een verbalisant herkend, nadat foto’s van de persoon, die de enveloppen met de bankpas, creditcards en cash op 13 augustus 2024 bij aangever [naam 1] had opgehaald, aan de politie waren verstrekt. De verdachte is vervolgens in een Seat Leon met kenteken [kenteken] (hierna: de Seat of de auto) gestapt. De verdachte is, nadat hij uit de auto was gestapt en weggerend toen de politie (de inzittenden van) die auto wilde controleren, na een korte achtervolging aangehouden. In de auto is zijn paspoort en kleding aangetroffen, die naar het oordeel van de rechtbank overeenkomt met de kleding gedragen door de persoon die met de uit oplichting verkregen pinpassen diverse geldbedragen heeft opgenomen. Ook zijn in de buurt van de Seat twee iPhone 7 telefoons en bij een van de aangehouden personen een iPhone 15 gevonden. De rechtbank zal achtereenvolgens de gebeurtenissen van 13 augustus 2024, 23 augustus 2024, 25 augustus 2024, 29 augustus 2024 en 29 mei 2024 behandelen.
13 augustus 2024 (aangever [naam 1] )
Op 13 augustus 2024 heeft aangever [naam 1] het vermeende alarmnummer gebeld, na ontvangst van het in 3.4.1. genoemde sms-bericht. De aangever kreeg van de “bankmedewerker” via de telefoon instructies, onder andere om de pinpas en creditcards in een enveloppe te doen en om pincodes door te geven. Er kwam een man aan de deur die een enveloppe met (pin)passen heeft meegenomen. Niet veel later kwam deze man opnieuw aan de deur; de aangever heeft hem toen een enveloppe met daarin € 14.840,- overhandigd, nadat de “bankmedewerker” aan de telefoon had verteld dat derden een inboedelverzekering ad. € 15.000,- probeerden af te sluiten en om dat te voorkomen dat bedrag in cash in een enveloppe moest worden gedaan. Vervolgens werd met de pinpas van [naam 1] drie keer gepind. In totaal is een bedrag van € 1.250,- van de rekening van de aangever afgeschreven. De verdachte is op camerabeelden van de voordeur van de woning van aangever [naam 1] herkend als degene die tot tweemaal toe een enveloppe heeft opgehaald.
23 augustus 2024 (aangevers [naam 3] en [naam 4] )
Op 23 augustus 2024 hebben aangevers [naam 3] en [naam 4] het vermeende alarmnummer gebeld, telkens na ontvangst van het in 3.4.1. genoemde sms-bericht. De aangevers kregen van de “bankmedewerker” via de telefoon instructies, onder andere om de pinpas in een enveloppe te doen. Aangever [naam 3] moest inloggen op de website van de ING en allerlei handelingen verrichten. Daarna is € 5.000,- van de spaarrekening naar de betaalrekening van [naam 3] overgemaakt. [naam 4] heeft op verzoek van de “bankmedewerker” haar daglimiet verhoogd en heeft haar pincode doorgegeven. Vervolgens kwam telkens een man aan de deur; die heeft de enveloppen met (pin)passen meegenomen. Met aangever [naam 4] was telefonisch afgesproken dat dit pas mocht, nadat hij afgesproken code aan de aangever had verteld. Tegen aangever [naam 3] is verteld dat de bankpas niet meer goed was en deze bankpas door een bode zou worden opgehaald met een vooraf afgesproken code. De aangevers hebben eenzelfde signalement gegeven van de man die de enveloppen heeft opgehaald. Een buurtgenoot van [naam 4] heeft camerabeelden ter beschikking gesteld. Op de stills (p. 295) is naar het oordeel van de rechtbank een persoon te zien die gelijkenis met de verdachte vertoont. Niet veel later is er met de pinpas van [naam 4] in Ter Aar een bedrag van € 1.390,- gepind. Uit onderzoek naar de rittenregistratie van de Seat blijkt dat deze auto op 23 augustus 2024 eerst in Zoetermeer, de woonplaats van aangever [naam 3] , vervolgens in Alphen aan den Rijn, de woonplaats van aangever [naam 4] , en daarna in Ter Aar, de pinlocatie, is geweest.
25 augustus 2024 (aangevers [naam 2] en [naam 5] )
Op 25 augustus 2024 hebben aangevers [naam 2] en [naam 5] het vermeende alarmnummer gebeld, telkens na ontvangst van het in 3.4.1. genoemde sms-bericht. De aangevers kregen van “bankmedewerker [naam 10] ” via de telefoon instructies, onder andere om telkens de pinpas in een enveloppe te doen en hebben aan de “bankmedewerker” hun pincodes verteld. De daglimiet van [naam 2] werd naar € 2.500,- verhoogd. Vervolgens kwam telkens een man aan de deur die de enveloppen met pinpassen heeft meegenomen, waarna respectievelijk € 2.150,- in Rotterdam en € 1.800,- in Rosmalen is gepind. De verdachte is op camerabeelden van de portiek van de woning van [naam 2] in Rotterdam herkend en heeft daarop hetzelfde postuur en draagt dezelfde broek en schoenen als de persoon die in Rosmalen heeft gepind. Uit de rittenregistratie van de Seat blijkt bovendien dat deze auto eerst in Rotterdam en daarna in Rosmalen was.
29 augustus 2024 (aangevers [naam 7] en [naam 6] )
Op 29 augustus 2024 hebben aangevers [naam 7] en [naam 6] het vermeende alarmnummer gebeld, telkens na ontvangst van het in 3.4.1. genoemde sms-bericht. Zij hebben dit bericht ontvangen van telefoonnummer + [telefoonnummer] . De “bankmedewerker” vertelde aan de telefoon dat een cashcode afgegeven moest worden, die zij allebei ook aan haar hebben gegeven. In het geval van [naam 6] heeft hij na instructies van de “bankmedewerker” via de ING Mobiel Bankieren App een aantal online creditcardtransacties ter waarde van € 3.780,25 geautoriseerd. Vervolgens is er met die cashcodes eerst € 100,- bij een pinautomaat in Amstelveen en daarna € 100,- bij een pinautomaat gelegen aan de De Boelelaan om 13:42 uur in Amsterdam opgenomen. Blijkens de rittenregistratie was de Seat rond dat tijdstip daar aanwezig. In één van de aangetroffen iPhones 7 is het MSISDN [telefoonnummer] geregistreerd, het nummer waarvan de aangevers het eerste sms-bericht hebben ontvangen. Ook waren de inbeslaggenomen telefoons in de buurt van elkaar op het moment dat in Amstelveen werd gepind.
29 mei 2024 (aangever [naam 8] )
Aangever [naam 8] heeft geconstateerd dat op 29 mei 2024 een viertal onrechtmatige afschrijvingen heeft plaatsgevonden, te weten respectievelijk een tweetal opnames bij een Geldmaat van € 1.000,- en € 800,-, een afschrijving van € 1.049,- bij Mediamarkt Amsterdam-Noord en een afschrijving van € 17,49,- beltegoed bij Buckaroo. Er blijkt eerder een nieuwe betaalpas (met pasnummer [pasnummer] ) te zijn aangevraagd, die niet naar het adres van de aangever is gestuurd. De beelden van zowel de Geldmaat en de Mediamarkt zijn opgevraagd en de verdachte is op deze beelden herkend.
Tussenconclusie rechtbank
De rechtbank komt, mede gelet op voorgaande bevindingen in onderling verband en in samenhang bezien, bevindingen die onvoldoende gemotiveerd door de verdediging zijn betwist, tot de conclusie dat het telkens de verdachte was die bij de aangevers enveloppen met daarin (bank)passen, creditcards en/of cash heeft opgehaald en later in ieder geval met de pinpassen van [naam 5] en [naam 8] respectievelijk een geldbedrag van in totaal € 1.800,- en € 2.866,49,- heeft gepind.
3.4.3.
Splitsing tenlastelegging feit 2 en deelvrijspraak medeplegen
Cumulatief/alternatief is onder 2 ten laste gelegd dat de verdachte de diefstallen met valse sleutels ten aanzien van aangever [naam 8] primair in vereniging, subsidiair alleen heeft gepleegd. De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte samen met anderen de pintransacties op 29 mei 2024 ten aanzien van aangever [naam 8] heeft verricht. Dit leidt tot een gesplitste bewezenverklaring van feit 2 in dier voege dat, waar de overige feiten, zoals nader te overwegen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen zijn gepleegd, dit onderdeel door verdachte alleen is begaan.
3.4.4.
Medeplegen
Op grond van de hiervoor beschreven modus operandi stelt de rechtbank vast dat elke oplichting via “bankhelpdeskfraude” en diefstallen met valse sleutels steeds door ten minste twee daders zijn gepleegd. Er was in elk geval sprake van een nepbankmedewerker die belde (de beller), iemand die de enveloppen met daarin passen, creditcards en/of cash ophaalde (de verdachte), terwijl de aangevers aan de praat werden gehouden, iemand die kennelijk in de tussentijd instructies aan de verdachte gaf, en een pinner. Die pinner was in het geval van [naam 5] de verdachte. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een samenwerkingsverband. Het gegeven dat niet ten aanzien van alle aangevers kan worden vastgesteld wie met de afgenomen pinpassen en cashcodes geldbedragen heeft gepind of de bestellingen met de creditkaarten van [naam 6] heeft geplaatst, doet hieraan niet af. Dat de verdachte, zoals de verdediging heeft betoogd, een kleinere rol in het geheel had en alleen de enveloppen in een aantal zaken zou hebben opgehaald, vindt de rechtbank niet aannemelijk, nog daargelaten dat dit niets afdoet aan zijn rol als medepleger. De rol van de verdachte was cruciaal om de oplichting en het latere pinnen te doen slagen. De rechtbank is van oordeel dat de bijdrage van de verdachte, zoals hierboven omschreven, van zodanig gewicht is geweest dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat sprake is van medeplegen van oplichting en van diefstal in vereniging met een valse sleutels. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
3.4.5.
Nadere overweging: eendaadse samenloop?
De raadsvrouw heeft bepleit dat bij een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten sprake is van eendaadse samenloop. Bij de beoordeling of sprake is van eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan één verwijt kan worden gemaakt, terwijl de strekking van de overtreden strafbepalingen niet uiteenloopt. De rechtbank is van oordeel dat de strekking van de overtreden strafbepalingen meer dan enigszins uiteenloopt. Daarnaast gaat het in essentie niet om hetzelfde feitencomplex. De gedragingen leveren geen samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend, feitencomplex op dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt kan worden gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is wel telkens sprake van voortgezette handeling, nu aan de oplichting en het pinnen met de daarmee verkregen pas telkens hetzelfde ongeoorloofde wilsbesluit ten grondslag ligt en het tijdsverloop tussen beide strafbare feiten telkens zeer beperkt is.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van 13 augustus 2024 tot en met 29 augustus 2024, te Alphen aan den Rijn en Noordwijk en Rosmalen en Rotterdam en Soest en Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, , meermalen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen
- [naam 1] en
- [naam 2] en
- [naam 3] en
- [naam 4] en
- [naam 5] en
- [naam 6] en
- [naam 7] ,
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, te weten
- een geldbedrag van 14.840 euro en meerdere creditcards en betaalpas (in het geval van [naam 1] ) en
- een bankpas en (bijbehorende) pincode (in het geval van [naam 2] ),
- een bankpas (in het geval van [naam 3] ) en
- het bankrekeningnummer en een bankpas en het nummer van de bankpas en de inlogcode van de (internet)bankierenapp (in het geval van [naam 4] )
en
- een bankpas en (bijbehorende) pincode (in het geval van [naam 5] ) en
- het aanmaken en doorgeven van een cashcode (in het geval van [naam 6] en [naam 7] ), door:
- een
sms-bericht te sturen over een vermeende overschrijving via Bol.com met daarin het advies een alarmnummer te bellen indien de ontvanger van het sms-bericht deze overschrijving niet zelf heeft gedaan en
- nadat het zogenaamde alarmnummer
wasgebeld zich voor te doen als medewerker van de bank en instructies te geven hoe te handelen en
- ( persoonlijke) codes en/of nummers uit te vragen en
- vervolgens aan de deur te komen om geld en/of bankpassen en/of pincodes op te halen;
2
hij in de periode van 29 mei 2024 tot en met 29 augustus 2024 te Alphen aan den Rijn en Amsterdam en Noordwijk en Rosmalen
en Rotterdam en Soest en Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderenmeerdere geldbedragen die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader(s) toebehoorden; te weten:
- 1
.250 euro, toebehorend aan [naam 1] en
- 2.150 euro, toebehorend aan [naam 2] en
- 1
.390 euro, toebehorend aan [naam 4] en
- 1
.800 euro, toebehorend aan [naam 5] en
- 100 euro, toebehorend aan [naam 7] en
- 3.880,25 euro, toebehorend aan [naam 6] en/of de ING bank en
heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van valse sleutels, door met de middels oplichting verkregen bankpassen en creditcards met bijbehorende pincodes op naam van voornoemde aangevers envia oplichting tot stand gebrachte cashcodes geldbedragen te pinnen bij geldautomaten en over te schrijven naar andere rekeningnummers;
en
hij
op29 mei 2024 te Amsterdam meerdere geldbedragen die aan een ander dan aan
verdachte toebehoorden te weten:
in totaal- 2
.866,49 euro, toebehorend aan [naam 8] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, door met de middels oplichting verkregen bankpas met bijbehorende pincode) op naam van voornoemde aangever geldbedragen te pinnen bij geldautomaten en over te schrijven naar andere rekeningnummers.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeëntwintig maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij bewezenverklaring een strafmaatverweer gevoerd en heeft naar voren gebracht dat de verdachte met oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest voldoende is gestraft.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft samen met anderen meerdere personen opgelicht en heeft met de van hen afgetroggelde pinpassen, cashcodes, creditkaartgegevens en -codes vele duizenden euro’s gepind en luxe goederen aangeschaft. De verdachte en zijn mededader(s) hebben zich uitgegeven als medewerkers van een bank en hebben op zeer geraffineerde wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat hij en zijn mededaders in die hoedanigheid van de slachtoffers wisten te winnen. Tekenend is daarbij de toelichting op de vordering tot schadevergoeding van [naam 1] , die heeft verteld ongeveer vijf uur met de “bankmedewerker” aan de telefoon te hebben gehangen om een vermeende ongeoorloofde betaling en het afsluiten van een inboedelverzekering te voorkomen.
Bankhelpdeskfraude is een ernstige vorm van criminaliteit die, naast financiële schade, veel overlast en gevoelens van onmacht en onveiligheid bij de slachtoffers teweeg brengt. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij enkel uit financieel gewin heeft gehandeld en op geen enkele wijze oog heeft gehad voor de kwetsbaarheid en de belangen de slachtoffers. De leeftijd van de slachtoffers varieert tussen de 69 jaar en 79 jaar. Daarmee lijkt bewust voor een oudere doelgroep te zijn gekozen. Bovendien neemt de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 20 november 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder in aanraking met politie en justitie voor dit soort feiten is gekomen. Dit heeft echter geen invloed op de op te leggen straf.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank ziet daarbij, anders dan door de verdediging naar voren gebracht, geen aanleiding om van de eis van de officier van justitie af te wijken. De ernst van het bewezenverklaarde komt voldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. Dit brengt met zich dat de rechtbank aan de verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van tweeëntwintig maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vorderingen tot schadevergoeding

7.1.
De vorderingen
De vorderingen van [naam 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 20.198,25 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 17.698,25 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade.
De vordering van ING Bank N.V.
ING Bank N.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.120,25 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 4.120,25 aan materiële schade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [naam 1] gevorderd, in die zin dat de materiële schade geheel moet worden toegewezen, maar dat het slachtoffer ter zake van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering van de ING Bank N.V. gevorderd. De officier van justitie heeft ten aanzien van beide vorderingen de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair niet-ontvankelijkheid van beide vorderingen bepleit, subsidiair is naar voren gebracht dat de vorderingen gedeeltelijk moeten worden afgewezen.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1.
De vordering van [naam 1]
Gedeeltelijke toewijzing vordering
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de gevorderde immateriële schade de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien dit deel van de vordering namens de verdachte gemotiveerd is betwist en door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de gevorderde materiële schade is namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist en is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van € 17.698,25.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 13 augustus 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededader(s) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom jegens de benadeelde partij hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door deze feiten aan haar zijn toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.698,25 vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 13 augustus tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .
7.4.2.
De vordering van ING Bank N.V.
Toewijzing vordering
De ING Bank N.V. heeft naar het oordeel van de rechtbank gemotiveerd en met stukken onderbouwd gesteld dat zij als gevolg van de in de zaak van het slachtoffer [naam 6] ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.120,25,-, doordat zij slachtoffer [naam 6] schadeloos heeft gesteld en daarvoor onderzoek heeft moeten verrichten. De rechtbank betrekt daarbij dat zij het niet onredelijk acht dat twee uren met dit onderzoek gemoeid zijn geweest.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 100,- toewijzen met ingang van 6 september 2024, over een bedrag van € 3.780,25 met ingang van 16 september 2024 en over een bedrag van 240,- met ingang van 12 november 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade telkens vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Aangezien de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededader(s) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan de benadeelde partij is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.120,25,-, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 100,- met ingang van 6 september 2024, over een bedrag van € 3.780,25 met ingang van 16 september 2024 en over een bedrag van € 240,- met ingang van 12 november 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van ING Bank N.V.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de kleding, genoemd op de beslaglijst onder 1 tot en met 8, wordt verbeurdverklaard, dat de auto, genoemd op de beslaglijst onder 9, aan de rechthebbende wordt teruggegeven en dat het geld, genoemd op de beslaglijst onder 10 en 11, wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet over het beslag uitgelaten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de onder 1 tot en met 8 op de beslaglijst genoemde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien zij aan de verdachte toebehoren en met deze voorwerpen de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting kan met betrekking tot de op de beslaglijst onder 9, 10 en 11 genoemde voorwerpen geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt. De rechtbank zal daarom de bewaring van deze voorwerpen en ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf, maatregel en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 56, 57, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 en feit 2 (behoudens aangever [naam 8] ):
de voortgezette handeling van
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 2 voorts:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
22 (TWEEENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ten aanzien van de feiten 1 en 2
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] gedeeltelijk en toe tot en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 17.698,25, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partijen, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, betalingsverplichting aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
ten aanzien van feit 2
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ING Bank N.V. gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 4.120,25 vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 100,- met ingang van 6 september 2024, over een bedrag van € 3.780,25 met ingang van 16 september 2024 en over een bedrag van € 240,- met ingang van 12 november 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partijen, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader(s) opgelegde, betalingsverplichting aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat te betalen:
ten aanzien van feiten 1 en 2
- een bedrag van € 17.698,25, ten behoeve van [naam 1] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;

ten aanzien van feit 2

- een bedrag van € 4.120,25, ten behoeve van ING Bank N.V., vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 100,- met ingang van 6 september 2024, over een bedrag van € 3.780,25 met ingang van 16 september 2024 en over een bedrag van € 240,- met ingang van 12 november 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
ten aanzien van feiten 1 en 2
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam 1] de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting -
gijzelingzal worden toegepast voor de duur van
123 dagen;
ten aanzien van feit 2
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij ING Bank N.V. de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting -
gijzelingzal worden toegepast voor de duur van
51 dagen;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1 tot en met 8 genoemde voorwerpen, te weten:
1. STK kleding (PL1500-2024258531-3195674, Blauw, merk: Under Armour);
2. 1 STK kleding (PL1500-2024258531-3195676, Blauw, merk: In gold we trust);
3. 1 STK kleding (PL1500-2024258531-3195678, beige);
4. 1 STK kleding (PL1500-2024258531-3195679, wit);
5. 1 STK kleding (PL1500-2024258531-3195677, blauw)
6. 1 Pet (PL1500-2024258531-3195683, zwart, merk: Nike);
7. 1 Hoed (PL1500-2024258531-3195684, zwart);
8. 1 Sjaal (PL1500-2024258531-3195686, Kipsta);
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 9, 10 en 11 genoemde voorwerpen, te weten:
9. 1 Personenauto [kenteken] (PL1500-2024258531-3195675, Zwart, merk: Seat, bouwjaar 2021);
10. 310,- euro;
11. 10,- USD.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.L.S. Ceulen, voorzitter,
mr. E. Rabbie, rechter,
mr. S. Katib, rechter,
in tegenwoordigheid van R.O. Hollander, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 december 2024.