Op 30 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de minister van Asiel en Migratie. De zaak betreft een verzoek om de minister te veroordelen in de vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen, wat betekent dat de verzoeker in het gelijk is gesteld. De uitspraak is gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de rechtbank van mening was dat het verzoek duidelijk gegrond was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister aan de verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag van de verzoeker, die op 6 mei 2022 was ingediend. Dit gebeurde tijdens een opvolgend beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft de minister vervolgens veroordeeld in de proceskosten die de verzoeker heeft gemaakt. Deze kosten zijn vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op de regels van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier mr. B.A. Smit, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. De verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de bekendmaking van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.