ECLI:NL:RBDHA:2024:22145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
NL24.35022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkse homoseksuele eiser wegens gebrek aan gegronde vrees voor vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Turkse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die homoseksueel is, heeft op 30 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 30 augustus 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 25 oktober 2024, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig zijn.

De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de vrees van de eiser voor vervolging niet aannemelijk is. De rechtbank erkent dat de situatie voor LHBTI'ers in Turkije zorgelijk is, maar stelt vast dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er op dit moment geen aanleiding is om LHBTI'ers uit Turkije als risicoprofiel aan te merken. De rechtbank wijst erop dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij bij terugkeer naar Turkije daadwerkelijk te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade.

De rechtbank oordeelt verder dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich niet veilig kan vestigen in andere delen van Turkije. De rechtbank benadrukt dat eiser niet heeft geprobeerd om bescherming te zoeken bij de Turkse autoriteiten en dat hij in het verleden geen problemen met hen heeft ondervonden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag door de minister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35022

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999. Hij heeft op 30 oktober 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 30 augustus 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is homoseksueel en drie à vier jaar geleden kreeg eiser een relatie met [naam], die de Nederlandse nationaliteit heeft. Eiser is in 2023 naar Nederland gegaan en heeft hier asiel aangevraagd. De ouders van eiser wilden hem uithuwelijken, maar eiser heeft dat geweigerd en zijn ouders verteld dat hij homoseksueel is. Hierop heeft de vader van eiser gedreigd dat er gevolgen zouden zijn, als eiser terug zou keren naar Turkije.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen: (1) identiteit, nationaliteit en herkomst en (2) dat eiser homoseksueel is en daarom is bedreigd door zijn vader.
5.1.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat de verklaringen van eiser over deze elementen geloofwaardig zijn, maar dat hieruit niet volgt dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije een reëel risico loopt op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is.
5.2.
Eiser heeft volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije vanwege zijn homoseksualiteit te vrezen heeft voor zijn familie. Eiser heeft verklaard dat hij in Nederland één telefoongesprek heeft gehad waarin hij heeft aangegeven dat hij homoseksueel is en dat zijn vader hem toen heeft bedreigd met de dood als hij niet tot inkeer zou komen. Eisers verklaringen worden geloofwaardig geacht, maar eiser is er volgens de minister niet in geslaagd om de vrees die volgens eiser daaruit voortvloeit aannemelijk te maken.
Is de vrees van eiser vanwege zijn seksuele geaardheid aannemelijk?
6. Eiser betoogt allereerst dat sprake is van een verslechtering van de situatie voor LHBTI’ers in Turkije [1] en dat de minister vanwege die verslechtering ten onrechte geen landgebonden beleid heeft geformuleerd. Vanwege die verslechtering voor LHBTI’ers in Turkije moet eiser worden aangemerkt als behorende tot een risicogroep of risicoprofiel. Dat de door eiser overgelegde bronnen volgens de minister dateren van vóór het meest recente ambtsbericht en in essentie niets anders beweren dan dit ambtsbericht, maakt niet dat het beleid van de minister hier één op één uit voortvloeit. Als uit andere bronnen die door eiser zijn overgelegd niet een fundamenteel ander beeld oprijst dan uit het ambtsbericht, is daarmee niet gegeven dat het beleid van de minister door de beugel kan. Bovendien miskent de minister dat de enkele verwijzing naar het beleid onvoldoende motivering is, te meer waar het beleid met bronnen wordt betwist. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 22 december 2023, waarin is geoordeeld dat de minister in die zaak onvoldoende had gemotiveerd dat de verslechtering van de situatie voor LHBTI gemeenschap in Turkije geen aanleiding vormt voor het formuleren van landgebonden beleid. [2] Eiser betoogt in de tweede plaats dat de bedreiging door zijn vader geloofwaardig is geacht, waardoor de vrees aannemelijk is en het vestigingsalternatief niet opgaat. Daarnaast zouden stamleden eiser overal in Turkije kunnen vinden, waardoor het voor hem onmogelijk is om zich in Turkije te vestigen. Eiser verkeert wat dat betreft in een onmogelijke bewijspositie waarin de minister hem tegemoet zou moeten komen. Het blijkt niet uit de besluitvorming dat door de minister aan die samenwerkingsplicht is voldaan.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de situatie voor de LHBTI-gemeenschap sinds 2015 is verslechterd en dat hun rechten onder druk zijn komen te staan. [3] De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom LHBTI’ers uit Turkije desondanks op dit moment niet worden aangemerkt als risicoprofiel. Eiser en de minister hebben verwezen naar het Algemeen ambtsbericht Turkije van augustus 2023, waaruit blijkt dat het sociale klimaat voor LHBTI in Turkije ten opzichte van eerdere jaren is verslechterd, wat onder meer blijkt uit negatieve uitlatingen van de Turkse overheid over LHBTI en het feit dat de Istanbul Pride sinds 2015 verboden is. Ook heerst in de Turkse samenleving antipathie tegenover LHBTI. In het Ambtsbericht staat echter ook vermeld dat homoseksualiteit niet strafbaar is in Turkije. Verder is de LHBTI-gemeenschap weerbaar, zichtbaar en sterk georganiseerd, met name in Istanbul en Ankara. Bovendien blijkt uit het Ambtsbericht dat het maatschappelijk middenveld opkomt voor LHBTI-rechten, zoals LHBTI-belangenorganisaties, de advocatenorde en bepaalde oppositiepartijen.
6.2.
Hoewel duidelijk is dat de situatie voor de LHBTI-gemeenschap in Turkije zorgelijk is, is de rechtbank van oordeel dat de minister zich gelet op de voorhanden zijnde informatie op het standpunt heeft kunnen stellen dat op dit moment geen aanleiding bestaat om LHBTI’ers uit Turkije aan te merken als een risicoprofiel. De minister heeft daarbij terecht mogen meewegen dat eiser geen andere informatie heeft ingebracht dan ten tijde van het opstellen van het meest recente Algemeen ambtsbericht van augustus 2023 en het bepalen van het uitvloeiende beleid bekend was. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 22 december 2023 maakt dit niet anders, omdat ten tijde van de zitting in die zaak in juni 2023 de beslisnota van 11 augustus 2023 en het Ambtsbericht over Turkije van 2023 nog niet bekend waren. Er was in die zaak enkel verwezen naar het Ambtsbericht van 2022 en onvoldoende ingegaan op de verslechterde situatie van nadien ingebrachte stukken en dat achtte de rechtbank onvoldoende.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Turkije moet vrezen voor zijn familie of voor vervolging. Weliswaar zijn de geaardheid van eiser en de daaruit voortvloeiende problemen geloofwaardig geacht, maar eiser heeft de vrees die volgens hem daaruit voortvloeit niet aannemelijk gemaakt. Ook de stelling van eiser dat zijn familie hem overal in Turkije zal kunnen vinden en dat hij in een onmogelijke bewijspositie wordt gebracht waarin de minister hem tegemoet zou moeten komen, slaagt niet. De minister heeft zich daartoe op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat het voor eiser onmogelijk is of bij voorbaat zinloos om zich zo nodig voor bescherming tot de autoriteiten te wenden. Uit de landeninformatie blijkt dat het weliswaar moeilijker is voor LHBTI om de bescherming van de (hogere) autoriteiten in Turkije in te roepen, maar niet dat dit onmogelijk is. De minister heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser niet heeft geprobeerd om bescherming te krijgen van de autoriteiten en daarnaast ook nooit problemen met de autoriteiten heeft ondervonden. Van eiser mag worden verwacht dat hij al het mogelijke in het werk stelt om zijn problemen in het land van herkomst op te lossen door bescherming in te roepen van de autoriteiten, alvorens zich te wenden tot de autoriteiten van een ander land met het verzoek om internationale bescherming.
Mag de minister aan eiser een vestigingsalternatief tegenwerpen?
6.4.
De rechtbank stelt voorop dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser de door hem gestelde vrees voor vervolging of ernstige schade niet aannemelijk heeft gemaakt.
6.5.
De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt kunnen stellen dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser zich niet veilig elders in Turkije zou kunnen vestigen. De stelling van eiser dat niet van hem kan worden verwacht dat hij en zijn partner zich elders zullen vestigen in Turkije, maakt dit niet anders, omdat eiser dit niet heeft onderbouwd of geconcretiseerd. Het is begrijpelijk dat eiser en zijn partner zich in Nederland veilig voelen om zich te uiten, maar het is niet gebleken dat het uiten van de geaardheid van eiser in Turkije vanzelfsprekend zal leiden tot geweld. Eiser heeft gewoond en gewerkt in Istanbul, Izmir en Ankara en heeft bovendien verklaard dat hij daar in alle cafés en clubs specifiek voor de LHBTI-gemeenschap wel uiting durfde te geven aan zijn geaardheid. [4] Bovendien zijn in de steden Istanbul, Izmir en Ankara cafés en clubs specifiek voor de LHBTI-gemeenschap en ook zijn er meerdere politieke partijen die opkomen voor de rechten van de LHBTI-gemeenschap, alsook verscheidene advocatenordes en meerdere belangenbehartigingsorganisaties. Daarmee is dan ook niet aannemelijk geworden dat eiser als LHBTI’er geen bestaan kon opbouwen in Turkije of dat hij zich niet heeft kunnen uiten. Verder zou eiser op veilige en wettige wijze kunnen reizen en toegang kunnen verkrijgen tot deze steden in Turkije. Eiser heeft namelijk geen problemen met de autoriteiten in Turkije, is in het bezit van een Turkse identiteitskaart en eiser zou zonder problemen een Turks paspoort kunnen verkrijgen. Gezien deze individuele omstandigheden is er voor eiser daarom geen reden om aan te nemen dat hij zich niet veilig elders in Turkije zou kunnen vestigen.
Komt eiser in aanmerking voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM?
7. Eiser betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie die op één lijn te stellen is met een huwelijk. Daartoe voert eiser aan dat hij de relatie met zijn partner heeft onderbouwd, gelet op wat eiser en zijn partner hebben overgelegd. Door alle overgelegde informatie over de behandeling van LHBTI’ers in Turkije is het duidelijk waarom niet van de partner van eiser kan worden verwacht om zich met eiser in Turkije te vestigen. Niet alleen een absoluut beletsel, maar ook een relatief beletsel moet daarin worden betrokken en dat is niet gebeurd.
7.1.
Het betoog van eiser slaagt niet. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een relatie die op één lijn te stellen is met een huwelijk. De minister mocht overwegen dat eiser met de verklaringen en de identiteitskaart van zijn partner niet heeft onderbouwd dat hij met zijn partner ‘een reële en in voldoende mate met een huwelijk op één lijn te stellen (homo- of heteroseksuele) relatie heeft’. [5] Hierbij kon de minister meewegen dat eiser grotendeels online contact met zijn partner had en eiser voor zijn komst naar Nederland zijn partner éénmaal in Turkije heeft gezien tijdens een vakantie. [6] De minister heeft verder mee mogen wegen dat niets eiser tegenhoudt om zijn relatie alsnog voort te zetten in Turkije. Artikel 8 van het EVRM biedt geen recht tot domiciliekeuze en geen verplichting tot het verlenen van een verblijfsvergunning op die grond, als mogelijkheden om op nationale gronden verblijf te krijgen een reële optie vormen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt waarom hij niet elders in Turkije een veilig onderkomen zou kunnen vinden, waar hij samen met zijn partner de relatie voort zou kunnen zetten. De rechtbank verwijst verder naar wat hierboven onder 6.3 is overwogen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Eiser wijst ter onderbouwing op de beslisnota van 11 augustus 2023 bij het landenbeleid Turkije.
2.Eiser wijst ter onderbouwing op Rechtbank Den Haag (zp Utrecht) 22 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:22235.
3.Dat blijkt ook uit het Algemeen ambtsbericht Turkije van 31 augustus 2023.
4.Rapport nader gehoor, p. 23.
5.Paragraaf B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Rapport nader gehoor, p. 19.