ECLI:NL:RBDHA:2024:22142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
NL24.50533 en NL24.50570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod; maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

Op 27 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL24.50533 en NL24.50570, waarin eiser, een Albanese nationaliteit, in beroep ging tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar, alsook tegen een maatregel van bewaring. De rechtbank oordeelde dat de bestreden besluiten ongegrond zijn. Eiser had op 13 december 2024 een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd gekregen, en op dezelfde dag werd de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze te geven over het inreisverbod en dat zijn belangen niet waren meegewogen. De rechtbank concludeerde echter dat eiser niet voldoende individuele omstandigheden had aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat van het inreisverbod werd afgezien. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, omdat eiser zich niet aan de Vreemdelingenwetgeving had gehouden en geen identificerende documenten kon overleggen. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde de beroepen ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.50533 en NL24.50570

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. H.K. Westerhof),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2024 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is geregistreerd onder nummer NL24.50570. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is geregistreerd onder nummer NL24.50533. Dit laatste beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van de beroepen. Eiser heeft op 20 december 2024 de gronden van de beroepen ingediend. Verweerder heeft op 23 december 2024 een verweerschrift voor beide beroepen ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek in beide zaaknummers op 24 december 2024 gesloten. De rechtbank heeft het onderzoek in de zaak NL24.50533 op diezelfde dag weer heropend en verweerder verzocht om nadere informatie. Nadat deze informatie is ontvangen heeft de rechtbank het onderzoek op diezelfde dag wederom gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1996 en de Albanese nationaliteit te hebben.
Over bestreden besluit 1 (terugkeerbesluit en inreisverbod)
2. Eiser is het niet eens met het aan hem opgelegde inreisverbod voor de duur van twee jaar. In het gehoor is niet expliciet gevraagd naar zijn individuele omstandigheden. Ook is niet aan hem gevraagd om zijn zienswijze kenbaar te maken op het voornemen om een inreisverbod op te leggen van twee jaar. Ook na het opleggen van het inreisverbod is eiser niet in de gelegenheid gesteld om aan te geven wat hij hiervan vindt en waarom hij dat liever niet heeft. Eiser heeft belang bij zijn aanwezigheid in Europa. Hij heeft nog een asielaanvraag in Denemarken lopen en moet daarheen om zijn paspoort op te halen. Eiser verwijst in dit verband naar twee uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Oost-Brabant, van 20 oktober 2020. [1]
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft hoeven afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Uit het proces-verbaal van gehoor (de M110) blijkt dat aan eiser expliciet is meegedeeld dat op grond van (bijzondere) individuele omstandigheden kan worden afgezien van het opleggen van een inreisverbod en dat het aan hem is om dergelijke omstandigheden aan te voeren. Vervolgens heeft de verbalisant eiser in de gelegenheid gesteld om dergelijke omstandigheden aan te voeren. [2] Eiser heeft in reactie daarop geen individuele omstandigheden aangevoerd. Eiser heeft ook niets naar voren gebracht in het kader van de expliciet aan hem gestelde vragen over onder meer de gevolgen van het inreisverbod of redenen voor het opleggen van een korter inreisverbod. De omstandigheden, zoals in beroep aangevoerd, dat eiser belang heeft bij zijn aanwezigheid in Europa omdat hij nog naar Denemarken moet om zijn paspoort op te halen en hij daar asiel heeft aangevraagd leiden niet tot een ander oordeel. In het bestreden besluit 1 is verwezen naar de inhoud van het gehoor voorafgaand aan het opleggen van het inreisverbod en is overwogen dat niet is gebleken dat afgezien zou moeten worden van het opleggen van dit besluit. Tot slot betreffen de uitspraken waar eiser naar verwijst geen vergelijkbare gevallen. In die zaken ging het om een vreemdeling met een zoon in Engeland waarbij verweerder bij zijn afweging niet had betrokken of de oplegging van het inreisverbod een ontoelaatbare inbreuk op het gezinsleven van die eiser zou vormen. Daarvan is in dit geval geen sprake.
4. De rechtbank heeft tot slot, gelet op het arrest Ararat van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 17 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:892, op basis van het dossier ambtshalve bezien of uit de uitvoering van het terugkeerbesluit een schending van het beginsel van non-refoulement voortvloeit. Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank in dit geval niet gebleken.
Over bestreden besluit 2 (maatregel van bewaring)
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
6. Eiser voert aan dat hij op een onjuiste grondslag is opgehouden. Ten tijde van de ophouding was het verweerder al bekend dat eiser eerder in bewaring was gesteld vanuit het strafrecht en daarna weer vanuit het strafrecht terug zou gaan in bewaring. Hij had dan ook op een andere grondslag opgehouden dienen te worden. Omdat de ophouding onrechtmatig is geweest is de maatregel van bewaring ook onrechtmatig. De belangenafweging dient in het voordeel van eiser uit te vallen.
7. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder heeft in zijn brief van 23 december 2024, onder verwijzing naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter, [3] terecht gewezen op de omstandigheid dat niet uitgegaan hoeft te worden van strafrechtelijke informatie als de vreemdeling geen identificerende documenten heeft. Uit de stukken blijkt dat eiser niet in het bezit was van een identificerend document of een ander document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Nu eiser zijn identiteit niet op een andere wijze kon bevestigen, stond zijn identiteit en nationaliteit niet vast. Verweerder heeft eiser daarom op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw mogen ophouden. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de zware gronden 3a en 3b en lichte grond 4c feitelijk juist zijn. Voor zover nodig zijn deze gronden ook voldoende gemotiveerd en kunnen deze de maatregel van bewaring dragen.
9. Verder leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 27 december 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL20.18201 en NL20.18216.
2.Zie pagina 4 van het proces-verbaal van gehoor bij bewaring- terugkeerbesluit en of inreisverbod (M110).
3.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 15 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4118.